1. Ontleed de hoofdzin. Benoem het zinsdeel waar de bvb-zin onderdeel van is, als geheel. * Het schilderij dat daar zo scheef hangt || is | een echte Rembrandt.
o ng ng
2. Ontleed de bvb-zin. Het betrekkelijk voornaamwoord is daarin altijd een zinsdeel.
* Het schilderij | dat | daar | zo scheef | hangt || is | een echte Rembrandt.
o bwb bwb wg