Vakatelier 2 - Periode 1 - 20 21 - Taalverwerving - Ieder spreekt zijn eigen taal - online Teams.

1 / 31
next
Slide 1: Slide
TaalHBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Taal is constant in ontwikkeling
Herkenbaar? 

Slide 9 - Slide

Loesje heeft niet altijd gelijk... 
Het NRC maakt curieuze opmerkingen... 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Een opvallende titel 
Het vervolg 

Slide 12 - Slide

Taal van alledag 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wat is taal? 
Wat is taal? 
1. Taal heeft een functie
2. Taal heeft een betekenis
3. Taal heeft een systeem

Slide 15 - Slide

Taal heeft een functie




1. Taal heeft een functie
2. Taal heeft een betekenis
3. Taal heeft een systeem

Slide 16 - Open question

Functies van taal 

Taal heeft drie functies:

1. Een communicatieve functie / sociale functie. 
2. Een conceptualiserende functie (middel om greep te krijgen op de werkelijkheid). 
3. Een expressieve functie
Welke functie kun je toeschrijven aan het gedicht 'Mi have a droom'?

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Van welke sociale taalfunctie denk jij dat sprake is op deze foto?

Slide 19 - Open question

Luisterend naar de radio krijgen we beelden in ons hoofd. Als we kinderen een verhaal vertellen roepen we beelden op. We ‘vangen’ de werkelijkheid in taal. Een kind gebruikt die taal om de wereld ‘handen en voeten te geven’. Welke functie van taal is hierbij vooral aan de orde?

A
de communicatieve functie
B
de conceptualiserende functie
C
de expressieve functie
D
geen van deze drie functies

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Synoniem
Polysemie
Homoniemen
Homofoon
Homograaf
fiets, rijwiel
eis, ijs
kantelen, bommelding
blad 
bank 

Slide 26 - Drag question

In de zin: “Het valt hem rouw op zijn dak.”
is rouw verkeerd gespeld.
Rouw is verward met rauw.

De vraag: Hoe komt dat?


A
rouw en rauw zijn homofonen
B
rouw en rauw zijn homografen
C
rouw en rauw zijn homoniemen.

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Een leerkracht moet Standaardnederlands spreken en geen dialect.
Een leerkracht moet altijd in hele zinnen spreken.
Een leerkracht moet altijd fouten in het mondelinge taalgebruik van kinderen verbeteren.

Slide 29 - Open question

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide