3E Donnerstag, den 3. November 2022 Kapitel 2: Gesundheit

1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Mittwoch, den 2. November 2022
  • Willkommen
  • Lernziele
  • Lernliste Kapitel 2
  • Grammatik: Personalpronomen + Satzanalyse Wiederholung
  • Woche 44 Aufgaben
  • Lernen Lernliste Seite 88
  • Toetsweek 48
  • Zum Schluss

Slide 2 - Slide

Lernziele:
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp en lijdend voorwerp gebruiken.
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp gebruiken.

Slide 3 - Slide

Lernliste Kapitel 2 Seite 88
zich snijden t/m vorige week

enkelvoud-meervoud
werkwoordsvorm-voltooid deelwoord => zwakke/sterke?

Welke woorden staan altijd in het meervoud?

Slide 4 - Slide

Volgorde zinsontleding:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o).
3. Zoek het gezegde (gez.)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
5. Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Slide 5 - Slide

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Slide 6 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Slide 7 - Slide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Slide 8 - Slide

Woche 44: Kapitel 2 Gesundheit
Machen zu Hause (thuis) Kapitel 2: 
Aufgaben 4, 5, 7 + 18 t/m 20 + 25 t/m 27  Seiten 56-57,  66-67, 69-70

Lernen zu Hause (thuis):
Grammatik A + B Seite 90  +  Word document Teams/bestanden/Grammatik/Kapitel 2
Lernen Lernlsite Seite 88 de arm t/m vorige week.

Während der Stunde zusammen (tijdens de les):
Wörter besprechen und lernen.
Erklärung Satzanalyse.
Arbeiten an den Aufgaben Woche 44


timer
1:00

Slide 9 - Slide

Lernen Wörter Lernliste Seite 88
Hoe leer je woordjes?

1e stap goed doorlezen
2e stap herhalen van eerder geleerde woorden.
3e stap afdekken
4e stap schrijven

Andere methoden leren woordjes:
  • WRTS (zowel betekenis leren als schrijven (typen).
  • Quizlet (zowel betekenis leren als schrijven (typen).
  • Op kaartjes schrijven hiermee kun je verschillende dingen leren:
             - betekenis
             - schrijven op een blaadje
             - overhoren door naar spelling van het woord te vragen.
 



















Slide 10 - Slide

Toetsweek 48 (vanaf 28 november a.s.):
Lesstof:
  • Lernliste alle woorden bladzijden 88-89 (NL->D S88, D->NL S89)
  • Grammatica: 1e, 3e en 4e naamval persoonlijke voornaamwoorden -> onderwerp, meewerkend vw en lijdend vw bladzijde 90 + in Teams /bestanden/grammatica/Kapitel 2 Gesundheit.
  • Sprachmittel bladzijde 91 + bladzijde 73 + (gemaakte opdrachten).

Slide 11 - Slide

Zum Schluss
  • Hoe leer je woordjes?
  • Wat kun je doen wanneer je de grammatica nog niet helemaal snapt?

Slide 12 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
  • Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
  • Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 13 - Slide

Zinsontleding oefenen:
  1. Zij geeft een snoepje aan Thomas.
  2. Mark maakt voor Roos een ontbijt.
  3. Theo bouwt een boomhut voor zijn kleine broertje.
  4. Zou Anton die valse hond in zijn eentje drinken durven geven?
  5. Vrijdag heeft hij de bloem in de winkel gekocht.




Slide 14 - Slide

Zinsontleding Duits oefenen:
  1. Marie singt ein Lied auf der Bühne.
  2. Lena bot die Bilder einem Händler an.
  3. Die Katze brachte Beate eine Maus.
  4. Der Lehrer überreichte (uitreiken/overhandigen) der Klasse eine Urkunde.

Slide 15 - Slide