Quiz leesexamen

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 3,4

Welkom!

Start je laptop op en log in op LessonUp

Wat gaan we doen?

Oefenen met signaalwoorden

Opdrachten maken 

Signaalwoorden tegenstelling

1. verder, bovendien, ten slotte
2. kortom, dus
3. maar, echter, toch, enerzijds...anderzijds
4. bijvoorbeeld, zoals

Signaalwoorden opsomming

1. ten eerste, en, ook, bovendien, verder
2. maar, echter, toch, aan de ene kant...
3. bijvoorbeeld, zoals
4. eerst, daarna, vervolgens, toen, nu

Als hij weer beter is, komt hij naar school.
'Als' is signaalwoord voor het verband:

1. tegenstelling
2. reden
3. doel-middel
4. voorwaarde

Rozen verwelken, bloemen vergaan
MAAR onze vriendschap zal altijd blijven bestaan

1. maar = tegenstelling
2. maar = opsomming
3. maar = voorbeeld
4. maar = voorwaarde

Objectieve argumenten zijn gebaseerd op feiten, zoals regels of onderzoeksresultaten

1. daarnaast = opsomming mits = tegenstelling
2. daarnaast = tegenstelling mits = conclusie
3. daarnaast = opsomming mits = voorwaarde
4. daarnaast = voorbeeld mits = voorwaarde

Objectieve argumenten zijn gebaseerd op feiten, zoals regels of onderzoeksresultaten

1. Waar
2. Niet waar

Van een subjectief argument is de inhoud...

1. controleerbaar
2. niet controleerbaar

Drogredenen

Drogredenen zijn valse argumenten. Ze lijken logisch en overtuigend, maar zijn het niet. 

Cirkelredenering:

Het argument is een herhaling van het standpunt

Generalisatie

De schrijver baseert zijn standpunt op één of enkele ervaringen. 

Bijv.  Mijn ouders gaan 4 keer per jaar op vakantie. Je kunt dus wel zeggen dat Nederlanders een reislustig volk zijn. 

Een computer is een nuttig apparaat, want je hebt er veel aan.

1. Drogreden is cirkelredenering
2. Drogreden is generalisatie

Ga aan de slag met de opdrachten

Examentraining Hoofdstuk 1 opdracht 1 t/m 13 af?

Maken casusvragen opdracht 14 t/m 16
Oefenen met tijdsdruk opdracht 17 t/m 21