8.3 Op Niveau (klas 2)

8.3 Op Niveau (klas 2)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

8.3 Op Niveau (klas 2)

Slide 1 - Slide

Feit en mening

Slide 2 - Slide

Lezen 8.3 feiten en meningen
Leertekst: Leertekst: Feiten en meningen

In teksten kom je feiten en meningen tegen. 










feit
mening
Is echt of is werkelijk gebeurd.
Is wat iemand ergens van vindt of over denkt.
Kun je meestal controleren.
Verschilt per persoon: iedereen kan een andere mening hebben.

Slide 3 - Slide

Feit of mening?
A
In deze alinea staan enkel feiten.
B
In deze alinea staan enkel meningen.
C
In deze alinea staan zowel feiten als meningen.
D
In deze alinea staan zowel geen feiten als meningen.

Slide 4 - Quiz

Feit of mening?
A
In deze alinea staan alleen feiten.
B
In deze alinea staan alleen meningen.
C
In deze alinea staan feiten én meningen.
D
In deze alinea staan geen feiten en geen meningen.

Slide 5 - Quiz

Feit, mening (standpunt) en argument

Slide 6 - Slide

standpunt en argument

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,


want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.


standpunt
signaalwoord
argument
argument

Slide 7 - Slide

Objectieve en subjectieve argumenten
Objectieve argumenten zijn gebaseerd op:

- wetenschappelijke gegevens uit onderzoeken
- feiten
- regels en wetten
- gezag en autoriteit
Subjectieve argumenten zijn gebaseerd op: 

- vermoedens
- gevoelens en emoties
- normen en waarden
- geloof / overtuiging

Slide 8 - Slide

Objectieve argumenten

Subjectieve argumenten
Inhoud is controleerbaar
gebaseerd op feiten
bekende gegevens, regels of onderzoeksresultaten
Is de auteur van de tekst betrouwbaar?
Is de bron van de tekst betrouwbaar?
Is het duidelijk waar de informatie in de tekst vandaan komt?
inhoud is niet controleerbaar
bevatten vaak een mening of een overtuiging
zijn gebaseerd op algemene normen en waarden of op een
enkele ervaring
Waar is het argument op gebaseerd?

Slide 9 - Drag question

Oorzaak- gevolg tekstverband 
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

  • Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.

Slide 10 - Slide

concluderend tekstverband
- conclusie 
-signaalwoord: dus,dan,ook
Je was te laat, (argument/reden)
dus je mag niet meetrainen. (conclusie)

Slide 11 - Slide

Aan de slag
Aan de slag:
Wat?
Paragraaf 8.3:
Opgave 13
Waar?
Blz. 57
Hulp?
- Hulp docent (na 5 minuten)
Klaar?
Ga door met opdracht 14
Niet af?
Huiswerk volgende dag

Slide 12 - Slide