Thema 7 - Werk

persoonlijk voornaamwoorden
&
verwijzen naar dingen
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

persoonlijk voornaamwoorden
&
verwijzen naar dingen

Slide 1 - Slide

opleiding, ervaring en kwaliteiten

Slide 2 - Slide

personen
Ik geef hem een cadeautje.
subject
object
Ik geef hem een cadeautje.
possessief
Nu is het zijn cadeautje.

Slide 3 - Slide

personen
subject
object
possessief
Ik geef ze een cadeautje.
Ik geef ze / hen een cadeautje.
Nu is het hun cadeautje.

Slide 4 - Slide

dingen
subject
de fiets - Hij staat in de schuur.
object
de fiets - Ik  zet hem in de schuur.
subject
het boek - Het ligt op tafel.
object
het boek - Ik  leg het op tafel.

Slide 5 - Slide

Ik ben Johan.
A
Ik = subject
B
Johan = subject
C
Ik = object
D
Ik = possessief

Slide 6 - Quiz

Mijn achternaam is Van Dam
A
Mijn = subject
B
Van Dam = subject
C
Mijn = object
D
Mijn = possessief

Slide 7 - Quiz

U kunt me/mij bereiken op telefoonnummer 06 3925 4064.
A
me/mij = subject
B
telefoonnummer = subject
C
me/mij = object
D
me/mij = possessief

Slide 8 - Quiz

voor bepaalde (korte) tijd
A
serveren
B
kwaliteit
C
nbevallen
D
tijdelijk

Slide 9 - Quiz

bedrijfstak van hotels, restaurants en cafés
A
horeca
B
opleiding
C
uitzendbureau
D
bediening

Slide 10 - Quiz

een goede combinatie met ...
A
beschikbaar
B
in ieder geval
C
aansluiten bij
D
serveren

Slide 11 - Quiz

vrij om te krijgen of te gebruiken
A
de kwaliteit
B
de bediening
C
beschikbaar
D
de opleiding

Slide 12 - Quiz

kennis en routine die je hebt geleerd in de praktijk
A
de ervaring
B
de kwaliteit
C
de opleiding
D
de bediening

Slide 13 - Quiz

leuk of prettig vinden
A
kwaliteit
B
zo snel mogelijk
C
benieuwd
D
bevallen

Slide 14 - Quiz

zeker, minstens
A
klantvriendelijk
B
kwaliteit
C
benieuwd
D
in ieder geval

Slide 15 - Quiz

eigenschap
A
bevallen
B
kwaliteit
C
benieuwd
D
beschikbaar

Slide 16 - Quiz

je werk zo doen dat klanten tevreden zijn
A
de opleiding
B
klantvriendelijk
C
de kwalitiet
D
serveren

Slide 17 - Quiz

iets graag willen weten
A
geïnteresseerd
B
nieuwsgierig
C
benieuwd
D
het uitzendbureau

Slide 18 - Quiz

indirecte rede
directe rede

Slide 20 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
directe rede
indirecte rede

Slide 21 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is.
directe rede
indirecte rede

Slide 22 - Slide

Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.
Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede

Slide 23 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 24 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 25 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 26 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
Daar heb ik geen mening over.
bijzin
hoofdzin met inversie
daarover
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Zullen we zaterdagavond naar de bioscoop gaan?
Wat zijn de prijzen van de kaarten in uw theater?
Kan ik nog twee kaarten bestellen voor de 2e rang?
De Roling Stones geven een concert. Ga je mee?
Kan ik nog kaartejs reserveren voor James Bond?
Hoe laat begint het concert?
Hoe laat en waar spreken we af?
Helaas, de kaarten voor het concert zijn uitverkocht.
Dat is jammer. Volgende keer beter.
Ja, graag. Te gek om die live te zien spelen.
Ja, leuk, naar welke film?
Ja, er zijn nog genoeg kaarten. Hoeveel wilt u er?
Om 20:30 uur, maar we kunnen beter een uur eerder afspreken.
Om 20:00 uur, voor de bioscoop, oké?
Voor de eerste rang betaalt u €38,- voor de tweede rang €28,-
Ja, er zijn nog 2 stoelen in de zaal op rij 20, op op het 2e balkon.

Slide 31 - Drag question

bijzin - hoofdzin
Als
ik
Bijzin: conjunctie - subject - rest - verbs
gevaarlijk werk
hoofdzin met inversie: verb  - subject - rest
doe,
zorg
ik
voor bescherming.
element bij de hoofdzin

Slide 32 - Slide

presens
past
future
dan
als
nu
toen
toen

Slide 33 - Slide

15
Stadsschouwburg Utrecht
16
bijzinnen
17A
voegwoorden
17B
voegwoorden

Slide 34 - Slide

een vraag
A
vragen
B
stellen
C
geven
D
voeren

Slide 35 - Quiz

informatie
A
vragen
B
indienen
C
maken
D
voeren

Slide 36 - Quiz

een gesprek
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
voeren

Slide 37 - Quiz

je mening
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 38 - Quiz

antwoord
A
voeren
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 39 - Quiz

een klacht
A
vragen
B
indienen
C
geven
D
doorgeven

Slide 40 - Quiz

kritiek
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 41 - Quiz

een praatje
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 42 - Quiz

een boodschap
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 43 - Quiz

advies
A
maken
B
stellen
C
geven
D
doorgeven

Slide 44 - Quiz

informeren
feliciteren
antwoord geven
lachen

het eens zijn
reageren
luisteren
praten
een vraag stellen
condoleren
om
met
op
naar
naar
op
met
over
met
met

Slide 45 - Drag question

Slide 46 - Slide

24
positiewerkwoordent

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide