Thema 4 - In gesprek

indirecte rede
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

indirecte rede

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

eerlijk
A
plezier
B
actief
C
relevant
D
rechtvaardig

Slide 3 - Quiz

ontvangen
A
een keus maken
B
krijgen
C
in dienst nemen
D
zorgen voor

Slide 4 - Quiz

benieuwd
A
begrijpen
B
relevant
C
nieuwsgierig
D
verschil

Slide 5 - Quiz

belachelijk
A
idioot
B
relevant
C
nieuwsgierig
D
verschil

Slide 6 - Quiz

genieten van
A
zorgen voor
B
relevant
C
druk zijn met
D
plezier hebben

Slide 7 - Quiz

kiezen
A
zorgen voor
B
relevant
C
druk zijn met
D
een keus maken

Slide 8 - Quiz

de oplossing
A
zorgen voor
B
antwoord op een probleem
C
druk zijn met
D
relevant

Slide 9 - Quiz

de oplossing
A
zorgen voor
B
antwoord op een probleem
C
druk zijn met
D
relevant

Slide 10 - Quiz

zich bezighouden met
A
zorgen voor
B
in dienst nemen
C
druk zijn / actief zijn
D
het vak

Slide 11 - Quiz

aannemen
A
zorgen voor
B
in dienst nemen
C
krijgen
D
het vak

Slide 12 - Quiz

onderscheid
A
zorgen voor
B
begrijpen
C
relevant
D
verschil

Slide 13 - Quiz

beroep
A
werk
B
vak
C
relevant
D
rechtvaardig

Slide 14 - Quiz

eerlijk
A
nieuwsgierig
B
actief
C
relevant
D
rechtvaardig

Slide 15 - Quiz

snappen
A
druk zijn
B
begrijpen
C
het verschil
D
belangrijk

Slide 16 - Quiz

vrijwilligerswerk
A
antwoord
B
beroep
C
werk zonder salaris
D
belangrijk

Slide 17 - Quiz

passen op
A
zorgen voor
B
beroep
C
relevant
D
belangrijk

Slide 18 - Quiz

belangrijk
A
antwoord op vraag
B
genieten
C
relevant
D
idioot

Slide 19 - Quiz

indirecte rede
directe rede

Slide 21 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
directe rede
indirecte rede

Slide 22 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is.
directe rede
indirecte rede

Slide 23 - Slide

Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.
Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede

Slide 24 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 25 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 26 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
bijzin
hoofdzin met inversie
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 27 - Slide

Morgen wordt het mooi weer.
Het wordt een mooie zomer.
Nederland is een mooi land.
Hij zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Ik hoorde dat het een mooie zomer wordt.
Ik vind dat Nederland een mooi land is is.
Ik vind dat ...
Volgens mij ...
Ik vind ...
hoofdzin
Daar heb ik geen mening over.
bijzin
hoofdzin met inversie
daarover
directe rede
indirecte rede
Ik vind de woorden moeilijk.
Ik vind dat de woorden moeilijk zijn.
Volgens mij zijn de woorden moeilijk.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Zullen we zaterdagavond naar de bioscoop gaan?
Wat zijn de prijzen van de kaarten in uw theater?
Kan ik nog twee kaarten bestellen voor de 2e rang?
De Roling Stones geven een concert. Ga je mee?
Kan ik nog kaartejs reserveren voor James Bond?
Hoe laat begint het concert?
Hoe laat en waar spreken we af?
Helaas, de kaarten voor het concert zijn uitverkocht.
Dat is jammer. Volgende keer beter.
Ja, graag. Te gek om die live te zien spelen.
Ja, leuk, naar welke film?
Ja, er zijn nog genoeg kaarten. Hoeveel wilt u er?
Om 20:30 uur, maar we kunnen beter een uur eerder afspreken.
Om 20:00 uur, voor de bioscoop, oké?
Voor de eerste rang betaalt u €38,- voor de tweede rang €28,-
Ja, er zijn nog 2 stoelen in de zaal op rij 20, op op het 2e balkon.

Slide 32 - Drag question

bijzin - hoofdzin
Als
ik
Bijzin: conjunctie - subject - rest - verbs
gevaarlijk werk
hoofdzin met inversie: verb  - subject - rest
doe,
zorg
ik
voor bescherming.
element bij de hoofdzin

Slide 33 - Slide

presens
past
future
dan
als
nu
toen
toen

Slide 34 - Slide

15
Stadsschouwburg Utrecht
16
bijzinnen
17A
voegwoorden
17B
voegwoorden

Slide 35 - Slide

koffie
A
geven
B
maken
C
zetten
D
tonen

Slide 36 - Quiz

een rol
A
spelen
B
maken
C
wennen
D
tonen

Slide 37 - Quiz

rommel
A
maken
B
ophalen
C
hebben
D
tonen

Slide 38 - Quiz

aan het klimaat
A
brengen
B
ophalen
C
geven
D
wennen

Slide 39 - Quiz

kinderen naar school
A
brengen
B
ophalen
C
geven
D
spelen

Slide 40 - Quiz

kinderen van school
A
brengen
B
ophalen
C
geven
D
spelen

Slide 41 - Quiz

interesse
A
tonen
B
zetten
C
geven
D
brengen

Slide 42 - Quiz

een feest
A
vieren
B
maken
C
geven
D
hebben

Slide 43 - Quiz

een feest
A
brengen
B
maken
C
geven
D
hebben

Slide 44 - Quiz

geïnteresseerd zijn
wennen
kritiek hebben
respect hebben

trots zijn

rekening houden
lijken
trek hebben
vergelijken
verbazen
in
aan
met
op
op
in
op
voor
over
met

Slide 45 - Drag question

Slide 46 - Slide

24
positiewerkwoordent

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide