3. SER/TENER/LLAMARSE

      ¡Bienvenidos!
Barcelona
1 / 41
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1-3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

      ¡Bienvenidos!
Barcelona

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy?
  • Controlar los deberes

  • Repasar los artículos 

  • Explicar los verbos

  •  Presentarse

Slide 2 - Slide

Maak een samenvatting in je schrift over de lidwoorden
Wat bedoelen we met een bepaald en een onbepaald lidwoord?

Slide 3 - Slide

¡A PRACTICAR!

1. Wat is het verschil tussen een bepaald en onbepaald lidwoord? 
2. Hoe zet je in het Spaans woorden in het meervoud? 
3. Waar eindigen mannelijke woorden vaak op? 
4. Hoe herken je vrouwelijke woorden? 
5. Schrijf het juist onbepaald lidwoord op: ______ cuaderno. 
6. Schrijf het juiste bepaalde lidwoord op: _______ sillas. 
7. Zet in het meervoud: el rotulador
8. Zet in het meervoud: La pizarra

Noteer de antwoorden in je schrift.

Slide 4 - Slide

Las respuestas 

las chicas            (de meisjes)
el chico                 (de jongen)
una casa              (een huis)
un libro                 (een boek)
los problemas   (de problemen)
un estuche          (een etui)
la madre                (de moeder)
unas pizarras.    (een paar schoolborden) 

Slide 5 - Slide

página 18
a. un / el lápiz (zie woordenlijst)
b. una / la profesora (vrouw) 
c. un / el estudiante (man)
d. una / la carpeta (eindigt op a)
e. un / el profesor (man) 
f. un / el bolígrafo (eindigt op o) 
g. una / la estudiante (vrouw)
h. un / el diccionario (eindigt op o)

Slide 6 - Slide

pagina 18

Slide 7 - Slide

2. 
a. unas / las sillas
b. unos / los cuadernos 
c. unas / las papeleras
d. unos / los libros 
e. unas / las mochilas 
f. unos / los estuches

3. 
a. un > el diccionario
b. una > la mochila 
c. un > el estuche
d. un > el mp4 
e. una > la pizarra
Las respuestas 
2 y 3

Slide 8 - Slide


PERSOONLIJK VOORNAAMWOORDEN 


WERKWOORDEN 
SER / TENER / LLAMARSE


EN 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

ik
jij
u
hij
zij
wij 
jullie
(meervoud)
zij
zij
(mannelijk)
(vrouwelijk)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

¡A practicar!

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Neem het schema over in je schrift
PRONOMBRE
PERSONAL
SER
TENER
LLAMARSE
yo
soy
tengo
me llamo
eres
tienes
te llamas
él / ella / usted
es
tiene
se llama
nosotros
somos
tenemos
nos llamamos
vosotros
sois
tenéis
os llamáis
ellos / ellas / ustedes
son
tienen
se llaman
Je kan het gebruiken als hulpmiddel bij het maken van de oefeningen.

Slide 15 - Slide

Vul de juiste vorm van
 het werkwoord in

1. Mi hermano ____________ (llamarse, él) Juan.
2. ¿Vosotros ___________(tener) hermanos?
3. Yo __________(tener) trece años. 
4. Nosotros ___________(ser) estudiantes de español.
5. ¿Tú _________ (llamarse) Maria?
6. Yo ___________(ser) una chica. 
7. Tú ____________(ser) muy simpática.
8. Mi amiga ____________(llamarse, ella) Carmen.
las respuestas
1. se llama
2. tenéis
3. tengo
4. somos
5. te llamas
6. soy
7. eres
8. se llama

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

lever opdracht 6 in op papier!
Las respuestas
4.
a. te 
b. tiene
c. es
d. eres
e. tiene
f. nos

Slide 18 - Slide

VUL IN:
- SER
- TENER
- LLAMARSE
KIES:
PRESENTE

Slide 19 - Slide

Wat kan ik doen tijdens 
de Spaanse les van 80 min?
  • Maak de opdrachten uit deze LessonUp in je boek/schrift.

Grammatica:
  • De lidwoorden herhalen
  • Getallen herhalen
  • Persoonlijk voornaamwoorden leren (yo, tú ...)
  • Werkwoorden ser/tener/llamarse (Verbuga)

Woordjes oefenen: zie woordenlijst

Slide 20 - Slide


Zet het juiste bepaald lidwoord voor de volgende woorden
HERHALEN LIDWOORDEN:

Slide 21 - Slide

___ cuadernos

Slide 22 - Open question

___ carpeta

Slide 23 - Open question

___ alumno

Slide 24 - Open question

____ tradición

Slide 25 - Open question

___ universidades

Slide 26 - Open question

____ sillas

Slide 27 - Open question

_____ problema

Slide 28 - Open question

Zet de volgende woorden 
in het meervoud
TIP
eindigt het woord op een klinker (a/e/i/o/u)? +S
eindigt het woord op een medeklinker? +ES

Slide 29 - Slide

el libro

Slide 30 - Open question

la ciudad

Slide 31 - Open question

el rotulador

Slide 32 - Open question

la mesa

Slide 33 - Open question

la pizarra

Slide 34 - Open question

Woordjes leren
Op de volgende pagina vind je tips hoe je de woordjes kan oefenen.

Zorg dat je niet alleen de woordjes leest maar gebruik ze ook actief (schrijven/quizlet).

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

El diálogo en la página quince
Lees onderstaande tekst zijn de zinnen verdadero (waar) of falso (niet waar)?

Slide 37 - Slide

Las respuestas 

a. falso (es argentino) 
b. verdadero
c. verdadero 
d. falso (Cecilia es de Bogotá)
e. falso (Cecilia tiene 13 años)
de antwoorden

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

nosotros - tenemos
tú - tienes
ellos - tienen
yo - tengo
él / ella - tiene
vosotros - tenéis
1. tengo
2. tenemos
3. tienes
4. tiene (mi padre = él)
5. tienen (los padres, meervoud = ellos) 
6. tengo
7. tienes
8. tengo
9. tiene
10. tienen (naam + naam = ellos)

Slide 40 - Slide

1. soy 
2. eres
3. son (los amigos = ellos) 
4. es 
5. es (naam = ella)
6. es
7. somos
8. somos
9. sois
10. sois
11. son (naam+naam = ellos)
12. son 
13. son 
14. es
15. son (naam + naam = ellos)
16. soy 
17. somos

Slide 41 - Slide