BLOK 2 Grammatica herhaling (alles)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

NE 2 HAVO 

Blok 2 

Grammatica

lesdoelen

Aan het einde van grammatica Blok 2 :

- kun je de bijwoordelijke bepaling in een zin benoemen

- kun je het meewerkend voorwerp met 'voor' in een zin 

   benoemen

- kun je de woordsoorten bezittelijke, wederkerige en 

  wederkerende voornaamwoorden benoemen 

Bijwoordelijke bepaling - BWB

• zinsdelen die overblijven na het vinden van                                                          WWG - OND - LV - MV zijn BWB
• vaak plaatsen en tijden
• geven antwoord op WAAR, WAARMEE, WAAROM,                                                                        WAARDOOR, HOE, HOEVEEL
• geen, 1 of meer BWB in zin 
• begint vaak met een voorzetsel                    

Elke zaterdag koopt mijn vader bij de bakker verse croissantjes.

Met een grote glimlach overhandigde de verkoopster mij de kassabon.

Morgen zal het in de avond gaan onweren.

Bijwoordelijke bepaling - BWB

LET OP !!!

- kleine zinsdelen zoals OOK, WEL, NIET, TOCH zijn ook BWB's          

- vraagwoorden in een zin zijn ook BWB's :  Waar, wanneer. waardoor, waarmee,...      

Elke zaterdag koopt mijn vader bij de bakker verse croissantjes.

Met een grote glimlach overhandigde de verkoopster mij de kassabon.

Morgen zal het in de avond gaan onweren.

Even kort herhalen

Raf gaf zijn presentatie voor de klas.

Raf stond tijdens zijn presentatie voor de klas.

Elke zaterdag koopt mijn vader bij de bakker verse croissantjes.

Met een grote glimlach overhandigde de verkoopster mij de kassabon.

Morgen zal het in de avond gaan onweren.

Breng dat werkstuk snel naar de receptie.

wwg = 

ond = 

lv = 

mv = 

bwb = 

Breng / dat werkstuk / snel / naar de receptie.

wwg = breng

ond = /

lv = dat werkstuk

mv = /

bwb = snel / naar de receptie 

Breid de zin uit met twee BWB's
Max gaf een feest.

Woordsoorten

lidwoord 

zelfstandig naamwoord 

bijvoeglijk naamwoord 

voorzetsel 

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

wederkerend en wederkerig voornaamwoord  

Bezittelijk voornaamwoord

We zijn gisteren met je broer naar zijn nieuwe huis gaan kijken.
pers vnw =
bezitt vnw =

Bez. vnw    LET OP !

wederkerend

wederkerig

voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

Wederkerende werkwoorden met 'zich'

Voorbeeld: zich herinneren, zich ergeren, zich schamen, zich vergissen, zich verspreken, zich verslikken...

'Zich' verwijst naar de persoon die het onderwerp is

Voorbeelden

                                     WEDERKEREND VNW

Ik               schaam            me

Jij              vergist               je

Hij             herinnert         zich

Wij            wassen             ons

Jullie        ergeren            je

Zij             verspreken      zich

Voorbeelden

Mijn moeder bemoeit zich nooit met mijn huiswerk. 

Gisteren verslikte ik me in een stukje appel.

Tijdens het buitenspelen verschuilden we ons in de schuur.

Wederkerend voornaamwoord

 Als je de zin in de derde persoon enkelvoud zet (de hij-vorm) dan verandert het wederkerend voornaamwoord in 

'zich' en dat is vaak wel makkelijk te herkennen. 

vb. Ik verveel me. -> Hij verveelt zich.

Trucje

Wederkerig voornaamwoord

Elkaar            --> het verwijst naar meer personen

Voorbeeld:       Zien jullie elkaar nog wel eens?

Kan ik U helpen met uw boodschappen?

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

Kan ik u helpen met UW boodschappen?

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

JOUW schrift lag in HUN kamer en ONS boek lag daar ook.

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

JIJ verslikt je wel erg vaak in je boterham.

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

Jij verslikt JE wel erg vaak in je boterham.

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

Jij verslikt je wel erg vaak in JE boterham.

1. persoonlijk vnw
2. bezittelijk vnw
3. wederkerend vnw
4. wederkerig vnw

Benoem het persoonlijk vnw, bezittelijk vnw, wederkerend vnw en wederkerig vnw:
Jullie vergisten je in de datum.

Benoem het persoonlijk vnw, bezittelijk vnw, wederkerend vnw en wederkerig vnw:
De datum van jullie verjaardag ben ik vergeten.

Wij begrijpen elkaar als geen ander.
ELKAAR =

1. wederkerend voornaamwoord
2. wederkerig voornaamwoord

DUS -> Woordsoorten

lidwoord 

zelfstandig naamwoord 

bijvoeglijk naamwoord 

voorzetsel 

persoonlijk voornaamwoord

bezittelijk voornaamwoord

wederkerend en wederkerig voornaamwoord  

Wat vond je van deze les ?

1. duidelijk, ik snap het
2. duidelijk maar ik heb nog meer inoefening nodig
3. te makkelijk voor mij
4. ik begrijp er niet veel van en wil graag extra uitleg