les 4 Cellen, weefsels en orgaanstelsels

Anatomie en Fysiologie   
1 / 39
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Anatomie en Fysiologie   

Slide 1 - Slide

AFP DE BASIS 
Anatomie = bestudeert de bouw van het lichaam
Fysiologie = functie en werking van lichaamsdelen

Vandaag: 
Cellen & weefsels
Orgaanstelsels


Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Benoemen opbouw en functie cellen
Benoemen voorbeelden van weefsels
Benoemen wat een orgaanstelsel is
Benoemen uit welke lagen de huid bestaat

Slide 3 - Slide

Waarom is anatomie belangrijk in de medische wereld?
A
Het biedt inzicht in de structuur van het lichaam, wat essentieel is voor het begrijpen van ziekten en het uitvoeren van medische procedures.
B
Anatomie heeft geen directe relevantie in de medische wereld.
C
Het is belangrijk voor het begrijpen van de psychologische aspecten van ziekten.
D
Het helpt bij het ontwikkelen van nieuwe medicijnen en therapieën.

Slide 4 - Quiz

leg in eigen woorden uit waar fysiologie voor staat

Slide 5 - Open question

Wat zijn de verschillende soorten pathologie?
A
Pathologie van het zenuwstelsel, pathologie van het spijsverteringssysteem, pathologie van het ademhalingssysteem
B
Klinische pathologie, anatomische pathologie en moleculaire pathologie
C
Pathologie van de ogen, pathologie van de nieren, pathologie van de lever
D
Pathologie van de huid, pathologie van het skelet, pathologie van het hart

Slide 6 - Quiz

Wat omvat cytologie?
A
Bestuderen van dieren
B
Bestuderen van celstructuur en functie
C
Bestuderen van het weer
D
Bestuderen van geologie

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Voorbeeld van een orgaanstelsel

Slide 10 - Mind map

Cellen en weefsels

Slide 11 - Slide

* CELLEN
* WEEFSELS
* ORGANEN
*ORGAANSTELSELS

Slide 12 - Slide

Hoeveel cellen heeft een volwassen mens?
A
10-20 miljoen
B
30-40 biljoen
C
100 -150 miljoen
D
1-10 biljoen

Slide 13 - Quiz

De cellen
Cellen zijn de kleinste levende eenheden
Verschillende vormen en functies.

Iedere cel heeft :
Celwand, celmembraan
Celvloeistof =cytoplasma (uitvoeren van de processen)
 en de celkern, regelt de processen.


Slide 14 - Slide

Processen zijn
Cel voorzien van nieuwe energie
Nieuwe eiwitten,enzymen en hormonen
De afvalstoffen die vrijkomen verwerken
De celdeling
De organellen voeren deze processen uit


Slide 15 - Slide

Celdeling
Mitose: de chromosomen worden een op een gekopieerd.
Elke dag maak je nieuwe cellen.
Nodig voor:
- groei
- oude cellen vervangen (oud of verloren)
- zenuwcellen en spiercellen delen na de geboorte niet meer, beschadiging genezen daardoor niet of slecht

Slide 16 - Slide

Celmembraan
Vormt de grens tussen de celvloeistof en de lichaamsvloeistof
Functies:
  • Membraan, hierdoor gaan voedingsstoffen in de cel en afvalstoffen uit de cel.
  •  Tegenhouden van ongewenste stoffen .
  • Dat het eigen afweersysteem de cel niet aanvalt

Slide 17 - Slide

Celkern
23 paar chromosomen= 46 chromosomen
Opgerolde DNA draden
DNA bevat de erfelijke eigenschap
Ieder stukje DNA heet een gen
Op 1 chromosoom bevinden zich duizenden genen

Slide 18 - Slide

chromosomen
In chromosomen zitten al onze erfelijke eigenschappen.
Ze bestaan uit lange opgerolde DNA-draden (chemische stof waaruit de chromosomen zijn opgebouwd)
Elk stukje DNA bevat een erfelijke eigenschap
Zo’n stukje DNA heet een gen (vb insuline, kleurstof ogen)
Op één chromosoom bevinden zich duizenden genen. Samen maken al die genen ieder mens uniek.

Slide 19 - Slide

 
Mitose: celdeling van gewone lichaamscellen
chromosomen (46)verdubbelen ,DNA draden zichtbaar
Kernwand is opgelost
Chromosomen liggen in het midden van de cel
Worden uit elkaar getrokken
De wand tussen de 2 cellen sluit zich weer



Meiose: celdeling van geslachtscellen, reductiedeling.
Van 22 paar +XX naar 22+X
Zaadcel en eicel (smelten samen), DNA is weer verdubbeld.
44 en 2 geslachtschromosomen XX of XY

Slide 20 - Slide

Hoeveel genen bevinden zich op één chromosoom?
A
Tientallen
B
Duizenden
C
Miljoenen
D
Honderden

Slide 21 - Quiz

Wat is de functie van een gen?
A
Opbouw van chromosomen
B
Vorming van insuline
C
Opgerolde DNA-draden
D
Bevatten erfelijke eigenschappen

Slide 22 - Quiz

Wat zijn chromosomen?
A
Erfelijke eigenschappen
B
Chemische stof
C
Stukjes DNA
D
Lange opgerolde DNA-draden

Slide 23 - Quiz

Weefsels
Groep cellen met dezelfde bouw en functie.
Dekweefsel en klierweefsel (epitheel)
  • Bindweefsel en steunweefsel 
  • Spierweefsel
  • Zenuwweefsel
  • Botweefsel
  • Kraakbeenweefsel


Slide 24 - Slide

dek of epitheel Weefsels
  • bekleedt de binnen- en buitenkant van organen en vormt klieren. Dit weefsel bestaat uit epitheelcellen. 
de huid.
  • alle holle organen zoals: het hart, de bloedvaten en de darmen
  •  Als er slijm producerende cellen tussen de gewone dekcellen van het weefsel zitten, spreek je van slijmvlies.

Slide 25 - Slide

Steun Weefsels
  • Zorgt voor stevigheid 
betrekkelijk weinig cellen.
  • Zorgen voor stevigheid en steun 
  • Bindweefsel (collagene vezels: pezen en gewrichtsbanden)
  • botweefsel 
  • kraakbeenweefsel

Slide 26 - Slide

 Spier Weefsels
Zorgt voor de bewegingen van het lichaam.
We onderscheiden drie soorten spierweefsel. 
  • Dwarsgestreepte spierweefsel: de willekeurige spieren of ook wel skeletspieren genoemd. Dit spierweefsel is vermoeibaar. 
  • Glad spierweefsel. Dit bestaat uit de onwillekeurige spieren die in de inwendige organen te vinden zijn (onvermoeibaar)
  • Hartspierweefsel. Dit is dwarsgestreept en onwillekeurig en komt alleen in het hart voor (onvermoeibaar)

Slide 27 - Slide

Ontstaan kankercellen
Tijdens celdeling (zowel mitose als meiose) zijn de chromosomen kwetsbaar. Als dan een gevaarlijke stof (bijv. teer uit nicotine of radioactieve straling) op de cel inwerkt ontstaat een beschadiging van de chromosomen en kunnen kankercellen ontstaan.

Slide 28 - Slide

Problemen met weefsels
Dekweefsel: huid met wonden en decubitus
Bind- en steunweefsel: in gewrichten, ontstekingen in gewrichten, slijtage in gewrichten
Spierweefsel: mobiliteitsproblemen, pijn, spierscheuringen, hartfalen.
Zenuwweefsel: elektrische prikkels, ALS, MS, fantoompijn.

Slide 29 - Slide

Welke problemen kunnen optreden bij zenuwweefsel?
A
Mobiliteitsproblemen, pijn, spierscheuringen, hartfalen
B
Wonden en decubitus
C
Elektrische prikkels, ALS, MS, fantoompijn
D
Ontstekingen in gewrichten

Slide 30 - Quiz

Wat kan leiden tot het ontstaan van kankercellen?
A
Veroudering
B
Genetische aanleg
C
Ongezonde levensstijl
D
Blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens celdeling

Slide 31 - Quiz

Welk type spierweefsel is vermoeibaar?
A
Glad spierweefsel
B
Dwarsgestreept spierweefsel
C
Hartspierweefsel
D
Steunweefsel

Slide 32 - Quiz

Welk weefsel zorgt voor stevigheid en bevat relatief weinig cellen?
A
Spierweefsel
B
Klierweefsel
C
Zenuwweefsel
D
Bindweefsel

Slide 33 - Quiz

Wat is de functie van dekweefsel?
A
Het bekleedt de binnen- en buitenkant van organen en vormt klieren.
B
Het ontstaat tijdens celdeling.
C
Het zorgt voor stevigheid.
D
Het zorgt voor de bewegingen van het lichaam.

Slide 34 - Quiz

Orgaanstelsels
  • Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels en heeft een bepaalde functie.
  • Een orgaanstelsel is opgebouwd uit verschillende organen die samen een bepaalde functie hebben.
  • Een orgaanstelsel werkt zelfstandig (autonoom=vegetatief) staat niet onder onze wil.

Slide 35 - Slide

Orgaanstelsels zijn:
  • Het bewegingsstelsel
  • Het circulatiestelsel
  • Het spijsverteringsstelsel
  • Het ademhalingsstelsel
  • Het uitscheidingsstelsel
  • Het hormoonstelsel
  • Het zenuwstelsel
  • de huid
  • zintuigen en voortplantingsstelsel 


Slide 36 - Slide

Welk orgaanstelsel is verantwoordelijk voor het transport van bloed?
A
Het ademhalingsstelsel
B
Het huidzintuigen en voortplantingsstelsel
C
Het circulatiestelsel
D
Het zenuwstelsel

Slide 37 - Quiz

Welk orgaanstelsel is betrokken bij de verwerking van voedsel?
A
Het bewegingsstelsel
B
Het spijsverteringsstelsel
C
Het uitscheidingsstelsel
D
Het hormoonstelsel

Slide 38 - Quiz

Welke orgaanstelsel is verantwoordelijk voor beweging?
A
Het ademhalingsstelsel
B
Het circulatiestelsel
C
Het bewegingsstelsel
D
Het spijsverteringsstelsel

Slide 39 - Quiz