This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefentoets Werk
Slide 1 - Slide
Wanneer noem je iets werk? Geef de definitie van werk. (1p)
Slide 2 - Open question
Welke van de volgende redenen is géén motief om te werken?
A
Sociale contacten opbouwen
B
Sociale contacten opbouwen.
C
Meer tijd voor hobby's creëren.
D
Jezelf ontwikkelen (ontplooien).
Slide 3 - Quiz
Wat wordt bedoeld met 'arbeidsinhoud'
A
Het type arbeidscontract dat je hebt.
B
De specifieke taken die je moet uitvoeren in je werk.
C
Of het werk fulltime of parttime is.
D
De hoogte van het salaris.
Slide 4 - Quiz
Wat betekent het begrip "arbeidsvoorwaarden"?
Slide 5 - Open question
Het werk dat iemand doet, hangt samen met zijn capaciteiten. Welke capaciteiten moet een wiskundeleraar volgens jou hebben? Noem er TWEE.
Slide 6 - Open question
Noem twee behoeften uit de piramide van Maslow.
Slide 7 - Open question
Wat is een bedrijfscultuur?
Slide 8 - Open question
Noem twee manieren waarop je aan werk kunt komen
Slide 9 - Open question
Wat is het doel van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)?
A
Werknemers ontslaan die niet voldoen aan eisen.
B
Het bevorderen van veilige en gezonde werkomstandigheden.
C
Werkgevers vrijstellen van verantwoordelijkheden.
D
Het verhogen van salarissen.
Slide 10 - Quiz
Wie ziet toe op de naleving van de Arbowet?
A
De Arbeidsinspectie.
B
De Tweede Kamer.
C
Het UWV.
D
De vakbond.
Slide 11 - Quiz
Wat is het verschil tussen brutoloon en nettoloon?
Slide 12 - Open question
Wat betekent CAO?
A
Collectieve ArbeidsOvereenkomst
B
Centrale Arbeidsorganisatie
C
Collectieve ArbeidsOptie
D
Centrale Administratie Overeenkomst
Slide 13 - Quiz
Wie heeft een autoritaire manier van leidinggeven?
A
Bart die alles met zijn personeel overlegt.
B
Helen die over beslissingen laat stemmen.
C
Brandweer commandant Ton die de leiding neemt bij een ontruiming.
Slide 14 - Quiz
Fred overlegt en beslist veel dingen samen met zijn verkopers, dan blijven ze volgens hem goed gemotiveerd.
A
Autoritaire stijl
B
Democratische stijl
C
Raadplegende stijl
Slide 15 - Quiz
Welke arbeidssector zie je hier?
A
Primaire sector
B
Tertiaire sector
C
Secundaire sector
D
Quartaire sector
Slide 16 - Quiz
Noem een NEGATIEF gevolg van robotisering op het werk. (1p)
In ziekenhuizen worden robots gebruikt om ingewikkelde operaties uit te voeren. De robot neemt veel werk uit handen van chirurgen. De chirurgen zijn nog wel bij de operatie aanwezig om de computer te sturen en ze houden alles in de gaten.
Slide 17 - Open question
Leg uit hoe de arbeidsmarkt kan veranderen door technologische ontwikkelingen
Slide 18 - Open question
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid
Slide 19 - Quiz
Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
Slide 20 - Quiz
Seizoenswerkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Structurele werkloosheid
Banen verdwijnen in bepaalden maanden van het jaar.
Sommige mensen zitten een deel van het jaar zonder werk.
Bedrijven verdienen minder.
Overheden bezuinigen
Tijdelijk worden er minder mensen aangenomen.
Banen verdwijnen voorgoed.
Automatisering.
Slide 21 - Drag question
Wat is een verzorgingsstaat?
A
de overheid zorgt voor veiligheid
B
iedereen is verantwoordelijk voor zijn/haar eigen omgeving
C
de overheid zorgt actief voor welvaart en welzijn van de burger