S.O. Werk

Oefentoets Werk
1 / 44
next
Slide 1: Slide
MaatschappijkundeMaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets Werk

Slide 1 - Slide


Wanneer noem je iets werk?
Geef de definitie van werk. (1p)

Slide 2 - Open question

Wat is de definitie van een werknemer?

Slide 3 - Open question

Welke activiteit hieronder valt niet onder de term onbetaald werk?
A
Serveren op het feestje van je neefje.
B
Het collecteren voor een goede doel.
C
Versieren van de school aula voor de diploma uitreiking.
D
Het rondbrengen van reclamefolders.

Slide 4 - Quiz

Welke van de volgende redenen is géén motief om te werken?
A
Sociale contacten opbouwen
B
Sociale contacten opbouwen.
C
Meer tijd voor hobby's creëren.
D
Jezelf ontwikkelen (ontplooien).

Slide 5 - Quiz

Wat wordt bedoeld met 'arbeidsinhoud'
A
Het type arbeidscontract dat je hebt.
B
De specifieke taken die je moet uitvoeren in je werk.
C
Of het werk fulltime of parttime is.
D
De hoogte van het salaris.

Slide 6 - Quiz

Geef een voordeel van zwart werken.

Slide 7 - Open question

Geef een nadeel van zwart werken

Slide 8 - Open question

Wat is de definitie van een werkgever?

Slide 9 - Open question

Wat betekent het begrip "arbeidsvoorwaarden"?

Slide 10 - Open question


Het werk dat iemand doet, hangt samen met zijn capaciteiten.
Welke capaciteiten moet een wiskundeleraar volgens jou hebben?
Noem er TWEE.

Slide 11 - Open question

Noem twee behoeften uit de piramide van Maslow.

Slide 12 - Open question

Wat is een bedrijfscultuur?

Slide 13 - Open question

Noem twee manieren waarop je aan werk kunt komen

Slide 14 - Open question

Stel je bent een vakkenvuller bij een supermarkt. Welke arbeidsomstandigheden kunnen hierbij horen?

Slide 15 - Open question

Beschrijf een situatie waarin iemand werkloos kan raken

Slide 16 - Open question

Wat is het doel van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)?
A
Werknemers ontslaan die niet voldoen aan eisen.
B
Het bevorderen van veilige en gezonde werkomstandigheden.
C
Werkgevers vrijstellen van verantwoordelijkheden.
D
Het verhogen van salarissen.

Slide 17 - Quiz

Wie ziet toe op de naleving van de Arbowet?
A
De Arbeidsinspectie.
B
De Tweede Kamer.
C
Het UWV.
D
De vakbond.

Slide 18 - Quiz

Welke essentiële onderdelen staan er in een arbeidscontract?

Slide 19 - Open question

Wat is het verschil tussen brutoloon en nettoloon?

Slide 20 - Open question

Wat staat er in artikel 1 van de Nederlandse Grondwet?

Slide 21 - Open question

Wat betekent CAO?
A
Collectieve ArbeidsOvereenkomst
B
Centrale Arbeidsorganisatie
C
Collectieve ArbeidsOptie
D
Centrale Administratie Overeenkomst

Slide 22 - Quiz

Wat kan iemand doen als hij of zij wordt gediscrimineerd?
A
Het probleem negeren
B
Direct ontslag nemen
C
Contact opnemen met de werkgever of een klachtencommissie
D
Een nieuwe arbeidsovereenkomst aanvragen

Slide 23 - Quiz

Wie heeft een autoritaire manier van leidinggeven?
A
Bart die alles met zijn personeel overlegt.
B
Helen die over beslissingen laat stemmen.
C
Brandweer commandant Ton die de leiding neemt bij een ontruiming.

Slide 24 - Quiz

Fred overlegt en beslist veel dingen samen met zijn verkopers, dan blijven ze volgens hem goed gemotiveerd.
A
Autoritaire stijl
B
Democratische stijl

Slide 25 - Quiz

De democratische en raadplegende stijl van leidinggeven lijken op elkaar. Maar wat is een belangrijk verschil tussen beide?

Slide 26 - Open question

Welke arbeidssector zie je hier?
A
Primaire sector
B
Tertiaire sector
C
Secundaire sector
D
Quartaire sector

Slide 27 - Quiz

Welk beroep staat het laagst op de maatschappelijke ladder?
A
Vuilnisman
B
Toiletten schoonmaken bij de Bijenkorf
C
Arts
D
Docent

Slide 28 - Quiz



Bij sociale ongelijkheid is er verschil als je kijkt naar: (1p)
A
Kennis en talent
B
rijkdom en macht
C
persoonlijke eigenschappen
D
afkomst en talent

Slide 29 - Quiz




Noem een NEGATIEF gevolg van automatisering op het werk. (1p)
In ziekenhuizen worden robots gebruikt om ingewikkelde operaties uit te voeren. De robot neemt veel werk uit handen van chirurgen. De chirurgen zijn nog wel bij de operatie aanwezig om de computer te sturen en ze houden alles in de gaten.

Slide 30 - Open question

Leg uit hoe de arbeidsmarkt kan veranderen door technologische ontwikkelingen

Slide 31 - Open question

Hoe kan werkloosheid invloed hebben op iemands leven?

Slide 32 - Open question


Stel jij zit in het kabinet. Hoe zou je als overheid werkloosheid kunnen verminderen?

Slide 33 - Open question

Stel je voor dat je een docent bent. Hoe zou je leerlingen voorbereiden op de arbeidsmarkt?

Slide 34 - Open question


Tekst 1
Medewerker van de maand! De medewerker van de maand juni is iemand die alweer een tijdje bij ons werkt! Hij heeft een continue glimlach op zijn gezicht. Elke werkdag zet hij zich in voor de volle 100%. In de maand juni heeft hij twee belangrijke projecten afgerond. De opdrachtgevers waren erg tevreden. Ook bij ons op kantoor is hij regelmatig komen helpen bij de afdeling logistiek. De medewerker van de maand is… Stef Beits, van harte gefeliciteerd met de eer en je bonus!
Naar een artikel op werk.nl

Slide 35 - Slide


Lees tekst 1.

Welke basisbehoefte herken je tekst 1? (1p)
A
De behoefte aan ontplooiing.
B
De behoefte aan zekerheid.
C
De behoefte aan waardering.

Slide 36 - Quiz


.................. betaal je GEEN loonbelasting
en sociale premies.

Welke woorden zijn weggelaten? (1p)
A
Als je wit werkt
B
Als je zwart werkt
C
In de proeftijd
D
Bij een uitzendbureau

Slide 37 - Quiz


In Nederland moeten werkplekken gezond en veilig zijn. In de .................. staat precies hoe werkgevers moeten zorgen voor gezonde werkplekken.

Welk woord is weggelaten? (1p)
A
Werkloosheidswet
B
Grondwet
C
Gezondheidswet
D
Arbowet

Slide 38 - Quiz


Noem de VIER groepen die een zwakke positie op de arbeidsmarkt hebben. (2p)

Slide 39 - Open question

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid

Slide 40 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid

Slide 41 - Quiz

Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.

Slide 42 - Quiz

Seizoenswerkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Structurele werkloosheid
Banen verdwijnen in bepaalden maanden van het jaar.

Sommige mensen zitten een deel van het jaar zonder werk.

Bedrijven verdienen minder.
Overheden bezuinigen
Tijdelijk worden er minder mensen aangenomen.
Banen verdwijnen voorgoed. 
Automatisering. 

Slide 43 - Drag question

Einde S.O.

Slide 44 - Slide