Het werkwoordelijk gezegde zijn
alle werkwoorden in een zin, dus de
persoonsvorm + alle andere werkwoorden
- Isa kocht een broodje kaas.
- wg = kocht
- Martin heeft een broodje kaas gekocht.
- wg = heeft gekocht
- Ahmed zou een broodje kaas gekocht kunnen hebben.
- wg - zou gekocht kunnen hebben.