This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Thema 6 Basisstof 1 deel 2
Voedselrelaties
Producenten, consumenten en reducenten
Accumulatie
Autotroof en heterotroof
Slide 1 - Slide
Opdracht 7. In het Texelse duingebied komt een aantal meertjes voor (zie afbeelding 12). Hierin leven onder andere algen, stekelbaarsjes, waterkevers, waterplanten en watervlooien. Maken de organismen in één meertje deel uit van dezelfde levensgemeenschap? En is één zo'n meertje een ecosysteem?
A
Nee
Nee
B
Nee
JA
C
Ja
Nee
D
Ja
Ja
Slide 2 - Quiz
Producenten, consumenten, reducenten
Herbivoor, omnivoor, carnivoor
Autotroof en heterotroof
Trofische niveaus (= voedingsniveau)
Slide 3 - Slide
Producenten = planten/algen (produceren hun eigen voedingsstoffen, namelijk glucose).
Consumenten = dieren (eten planten of dieren)
Afvaleters = insecten/wormen (eten dode resten van planten en dieren)
Reducenten = schimmels en bacteriën (eten/reduceren organische stoffen)
Slide 4 - Slide
Herbivoor = planteneters = consumenten van de 1e orde.
Carnivoor = vleeseters = consumenten van de 2e orde en/of hoger.
Omnivoor = alleseters = consumenten van de 1e orde en hoger.
Slide 5 - Slide
Autotroof = zelfvoedend
Organismen die anorganische stoffen kunnen omzetten in organische stoffen. Dus fotosynthese!!
Heterotroof = andersvoedend
Organismen die organische stoffen moeten eten om aan hun organische stoffen te komen.
Anorganische stoffen = energiearm
Organische stoffen = energierijk
Slide 6 - Slide
Reducenten zetten de stoffen waaruit de dode resten van organismen bestaan om in een stof die weer door planten gebruikt kunnen worden. Welke stof is dit?
A
zuurstof
B
koolstofdioxide
C
glucose
D
nitraat
Slide 7 - Quiz
Voedselketen
Voedselweb
Slide 8 - Slide
Hoeveel omnivoren tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 9 - Quiz
Wat is de slang NIET in dit voedselweb?
A
Consument 1e orde
B
Consument 2e orde
C
Consument 3e orde
D
Consument 4e orde
Slide 10 - Quiz
Opdracht 8. Cygnus columbianus bewickii is in Nederland bekend onder de naam kleine zwaan. Elk najaar trekken er duizenden kleine zwanen uit Rusland naar West-Europa om te overwinteren. De zwanen vliegen honderden kilometers, waarna ze sterk vermagerd aankomen. In twee tot drie weken eten ze zich weer helemaal vol. Ze voeden zich vooral met de wortelknolletjes van het schedefonteinkruid (een waterplant). Noteer de voedselketen die in de tekst wordt beschreven.
A
Kleine zwaan --> Schedefonteinkruid
B
Kleine zwaan --> Wortelknolletjes
C
Schedefonteinkruid --> Kleine zwaan
D
Wortelknolletjes-->
Kleine zwaan
Slide 11 - Quiz
Piramide van aantallen Piramide van biomassa
Biomassa = gewicht van alle organische stoffen
Slide 12 - Slide
accumulatie
Ophoping van persistente stoffen. Deze kunnen een organisme niet afbreken.
Slide 13 - Slide
In de schrift!
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Een bepaalde groep bacteriën, de cyanobacteriën, kan met behulp van zonlicht glucose maken uit koolstofdioxide en water. De glucose gebruiken de bacteriën onder andere om allerlei andere stoffen te maken. Behoren de cyanobacteriën tot de consumenten, producenten of reducenten?
A
Consumenten
B
Producenten
C
Reducenten
Slide 16 - Quiz
Opdracht 9b. In de jaren tachtig van de vorige eeuw stierven veel zeevogels. Ook dreigden de zeehonden in de Waddenzee uit te sterven. Doodsoorzaak was een zeer hoog gehalte aan diverse giftige stoffen in het lichaam, zoals pcb’s (stoffen uit plastics en elektronische apparatuur), DDT en kwik. Leg uit waarom juist zeevogels en zeehonden stierven als gevolg van deze gifstoffen.
A
De zeevogels en zeehonden zijn extra vatbaar voor deze gifstoffen.
B
De zeevogels en zeehonden staan boven aan de voedselketen.
C
Andere dieren in de zee nemen deze gifstoffen niet op.
D
Zeevogels en zeehonden eten vis. De gifstoffen komen alleen in de vis terecht.
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Welke dier is of welke dieren zijn omnivoren?
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Tot welke orden van de consumenten kan een zeehond horen?