1HV_Chapitre 1_Bilan

Programme - instructie

Herhaling:
- Vocabulaire
- Zinnetjes
- Het lidwoord
- Het persoonlijk voornaamwoord
- Het werkwoord 'avoir'
- De getallen


Domein

  • Chapitre 4 (p. 137- 142 ): opdracht 1 + 2 + 4 + 5bc + 6
  • Bilan: ben je klaar voor het proefwerk? Volg het stappenplan op p. 57 en maak de oefentoets ONLINE.
  • Slim Stampen: Leer alle woordjes en zinnetjes van Chapitre 1.


1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Programme - instructie

Herhaling:
- Vocabulaire
- Zinnetjes
- Het lidwoord
- Het persoonlijk voornaamwoord
- Het werkwoord 'avoir'
- De getallen


Domein

  • Chapitre 4 (p. 137- 142 ): opdracht 1 + 2 + 4 + 5bc + 6
  • Bilan: ben je klaar voor het proefwerk? Volg het stappenplan op p. 57 en maak de oefentoets ONLINE.
  • Slim Stampen: Leer alle woordjes en zinnetjes van Chapitre 1.


Slide 1 - Slide

Vocabulaire
  1. la piscine
  2. le garçon
  3. je cherche
  4. pourquoi
  5. elle déteste
  6. le père
  7. peut-être

Slide 2 - Slide

Dictée
  1. Comment tu t'appelles?
  2. J'habite à Bilthoven.
  3. Oui, j'ai un frère.
  4. Moi, j'ai 12 ans.
  5. Au revoir. 

Slide 3 - Slide

Vervang le/la door un/une:
J’aime la piscine. C’est __________ piscine géniale.
A
un
B
une

Slide 4 - Quiz

Vervang le/la door un/une:
Voici la tente de Maxime. C'est _______ grande tente!
A
un
B
une

Slide 5 - Quiz

Vervang le/la door un/une:
Maarten est le frère de Isabelle.
C'est _______ frère très sportif.
A
un
B
une

Slide 6 - Quiz


A
le
B
la

Slide 7 - Quiz


A
le
B
la

Slide 8 - Quiz

Plage
A
le
B
la

Slide 9 - Quiz

Piscine
A
le
B
la

Slide 10 - Quiz

fromage
A
le
B
la

Slide 11 - Quiz


A
un
B
une

Slide 12 - Quiz

je
tu
il / elle
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Het persoonlijk voornaamwoord (onderwerp)
ik
jij
hij / zij
wij
jullie / u
zij

Slide 13 - Drag question

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 14 - Drag question

j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir' 
ik heb
jij hebt
hij/zij/men heeft / we hebben
wij hebben
u heeft, jullie hebben
zij hebben

Slide 15 - Drag question

Vul de juiste vorm van avoir in:
tu ______ 13 ans.

Slide 16 - Open question

Vul de juiste vorm van avoir in:
vous ______ une piscine

Slide 17 - Open question

Vul de juiste vorm van avoir in:
j' ______ un chat

Slide 18 - Open question

Vul de juiste vorm van avoir in:
nous ______ un problème

Slide 19 - Open question

Vul de juiste vorm van avoir in:
Floor ______ un chien

Slide 20 - Open question

LES NOMBRES
Sleep blauw naar rood.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
cinq
six
un
deux
trois
quatre
neuf
dix
huit
sept

Slide 21 - Drag question

Combine les nombres 11 à 20 correctement
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
onze
vingt
dix-huit
treize
quatorze
quinze
seize
dix-sept
douze
dix-neuf

Slide 22 - Drag question

Ik snap de stof van Chapitre 1.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik weet wat ik nog moet leren voor de toets van Chapitre 1.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll