3tho-lesen-üben-13-2

Lernziel heute:
- ich kann einen Text verstehen und Fragen beantworten






Bitte deinen Laptop auf den Tisch.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lernziel heute:
- ich kann einen Text verstehen und Fragen beantworten






Bitte deinen Laptop auf den Tisch.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Hausaufgabe war:
- Maken: Tekst 2+3 lezen en vragen beantwoorden = 4 Fragen

=> in tweetallen overleggen:
- Hebben jullie hetzelfde
- Waar staat het antwoord in de tekst? 
=> Markeer in de tekst
=> Pas jouw antwoord aan, als nodig
timer
4:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

8) In alinea 1 en 2 worden tips gegeven om inbraak te voorkomen.
Geef van elke tip aan of deze genoemd wordt.
Schrijf ‘wel’ of ‘niet’ op:
1 lampen af en toe laten aan- en uitgaan
2 post uit de brievenbus laten halen
3 gordijnen af en toe open en dicht laten doen
4 op sociale media zwijgen over je afwezigheid
A
wel- wel - wel - wel
B
wel - niet- wel - wel
C
wel - wel - niet - wel
D
wel - niet - niet - niet

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

9) “Einbrecher” (inleiding)
Welk ander woord uit de tekst betekent hetzelfde?
Schrijf dat Duitse woord in de uitwerkbijlage op.

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

10) Welche Aussage stimmt mit Absatz 3 überein?



A
Es ist bei Einbrüchen oft undeutlich, an welche Versicherung man sich wenden soll.
B
Geld von der Versicherung zu bekommen, ist nach einem Einbruch nicht einfach.
C
Viele Menschen besitzen überflüssige, unnütze Versicherungen.
D
Wer sein Haus gut abgeschlossen hat, bekommt im Einbruchsfall von seiner Versicherung Hilfe.

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

11) Geef bij elke bewering over hotel ‘Lellmann’ aan of deze wel of niet
overeenkomt met de tekst.
Schrijf ‘wel’ of ‘niet’ op.
1 Alle kamers beschikken over een balkon.
2 Als je er voor één persoon een kamer boekt, betaal je een toeslag.
3 Een kamer is op vrijdag en zaterdag duurder dan op andere dagen.
4 Honden zijn welkom als ze van tevoren zijn aangemeld.
A
wel- wel - wel - wel
B
niet - niet - wel - wel
C
wel - niet - wel - niet
D
wel - wel - niet -niet

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

- ich kann einen Text verstehen und Fragen beantworten
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

This item has no instructions

Und jetzt = Hausaufgabe:
Oefentoets Zugspitze machen, 
wir kontrollieren morgen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Hausaufgaben kontrollieren
siehe word-Dokument...

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Hausaufgabe:
Lernen:
- Schritt 33 Vokabeln D-N, N-D, Seite 145
- Grammatik Modalverben, Seite 164 1J, 1K


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Slide

Nächste Stunde = Teil2: Grammatik! und Aufgabe 6 (und 8?)