This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
5 minuten schrijfopdracht
uitleg: pv - tt
zelfstandig werken
facultatief: uitleg persoonsvorm tt
Slide 2 - Slide
doel
Ik kan Engelse en Franse leenwoorden correct spellen.
Slide 3 - Slide
5-minuten schrijfopdracht
Schrijf het verhaal van een tuinkabouter die opgesloten zit
op het toilet van een vrachtschip dat van
Frankrijk naar Engeland vaart.
Slide 4 - Slide
Leenwoorden
-Woorden die uit een andere taal in het Nederlands zijn terechtgekomen.
-De meeste woorden die we overnemen, worden in de loop van de tijd aangepast aan het Nederlandse spellingsysteem.
Slide 5 - Slide
Leenwoorden - Engels
samenstellingen schrijf je als één woord: voicemail, latenightshow
rechterdeel van het woord een Engels voorzetsel? -> koppelteken: time-out, all-in
combinatie is een woordgroep? -> schrijf de delen los: second opinion, low budget
Slide 6 - Slide
Leenwoorden - Frans
accent aigu: café, rosé
accent grave: crèche, première
accent circonflexe: enquête, gêne
zonder accent: controle, diner
zoals in het Frans: déjà vu, guillotine
Slide 7 - Slide
Welk woord is juist gespeld?
A
étui
B
etui
Slide 8 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
helpdesk
B
help desk
Slide 9 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
paraplu
B
parapluie
Slide 10 - Quiz
Welk woord is juist gespeld?
A
voiceover
B
voice-over
Slide 11 - Quiz
doel
Ik kan Engelse en Franse leenwoorden correct spellen.
Slide 12 - Slide
weektaak
Spelling H2 : opdr 1 t/m 3
Klaar? -> vrij lezen
-> boekopdracht
-> SpelHelden
Facultatief: herhaling persoonsvorm - tt
Slide 13 - Slide
Waarom doen we dit?
1) Werkwoorden kun je alleen maar goed spellen, als je weet met welke vorm van het werkwoord je te maken hebt:
fout: dat gebeurd nooit goed: dat gebeurt nooit
fout: dat is nog nooit gebeurt goed: dat is nog nooit gebeurd
2) Het is verplichte stof
Slide 14 - Slide
pv-tt-ev ik-vorm
De stam van een werkwoord is het werkwoord zonder -en aan het eind. Soms zijn de ik-vorm en de stam hetzelfde, maar vaak moet je de stam aanpassen om de ik-vorm goed te spellen.
Slide 15 - Slide
werkwoord stam ik-vorm
lachen lach lach
lopen lop loop
zweven zwev zweef
reizen reiz reis
Let op bij s-z woorden en f-v woorden.
Slide 16 - Slide
Wanneer gebruik je de ik-vorm?
Als ik het onderwerp is: Ik loop door het bos.
Loop ik door het bos?
Als je of jij achter de pv staat:
Loop jij door het bos?
Krijg jij een ijsje?
Bij de gebiedende wijs (bevel, let op uitroepteken)
Kom hier!
Maak je huiswerk!
Slide 17 - Slide
pv-tt-ev hij-vorm
De hij-vorm maak je door t achter het werkwoord te schrijven:
Hij loopt
Hij fietst
Hij slaapt
Slide 18 - Slide
Wanneer gebruik je de hij-vorm?
Als hij of zij het onderwerp is: Hij loopt door het bos.
Bij personen of dingen in het enkelvoud.
Het personeel ontvangt een bonus.
De stoel staat in de keuken.
Als je of jij onderwerp is en voor de pv staat:
Jij verft de deur.
Je helpt mij goed vandaag.
Slide 19 - Slide
werkwoorden op -d
Veel mensen maken fouten met werkwoorden met stam op -d.
Probleem 1: je hoort een t, maar schrijft een d: ik word
Probleem 2: de d blijft staan, ook als er t achter komt: jij wordt
Bij twijfel, gebruik het werkwoord smurfen.
Slide 20 - Slide
persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
(pv-tt-mv)
Heeft maar één vorm: de wij-vorm
De wij-vorm maak je door het hele werkwoord te schrijven:
Wij lopen
Jullie fietsen
Zij rennen
Slide 21 - Slide
Wanneer gebruik je de wij-vorm?
Als wij, jullieof zij het onderwerp is: Wij klimmen in een boom.