Zinsontleden





Zinsontleding






Opfrissen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson





Zinsontleding






Opfrissen

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm

Slide 2 - Slide

Leg uit hoe je de persoonsvorm in een zin kunt vinden.

Slide 3 - Open question

Geef de persoonsvorm van de volgende zinnen.

Slide 4 - Slide

Waarom wandelt Elise de avondvierdaagse?

Slide 5 - Open question

Sam is vandaag tot 14:05 naar school geweest.

Slide 6 - Open question

Wie heeft er een pizza gegeten?

Slide 7 - Open question

Soms rijdt mijn broertje door een rood verkeerslicht.

Slide 8 - Open question

Onderwerp

Slide 9 - Slide

Hoe kun je het onderwerp in de zin vinden?

Slide 10 - Open question

Wat is het onderwerp?
'Samen met jan ben ik wezen zwemmen.'
A
Jan
B
Ik
C
Samen met Jan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Susan gaf Lies een cadeautje.
A
Lies
B
een cadeautje
C
Susan
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?
De bal vloog door het raam.
A
De bal
B
Het raam
C
Vloog
D
Er zit geen onderwerp in deze zin.

Slide 13 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Slide

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Slide 15 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ben aan het voetballen.'

Slide 16 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik eet een banaan.'

Slide 17 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Josefien heeft een fiets gestolen.'

Slide 18 - Open question

Lijdend voorwerp

Slide 19 - Slide

Hoe kun je het lijdend voorwerp vinden?

Slide 20 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Razend gooide de leraar een krijtje door het lokaal.'

A
Razend
B
de leraar
C
een krijtje
D
het lokaal

Slide 22 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 23 - Quiz

Wat is het lijdende voorwerp?
Bas sloeg gisteren Tom
A
Bas
B
Tom
C
sloeg
D
gisteren

Slide 24 - Quiz

Het meewerkend voorwerp

Slide 25 - Slide

Welke vraag kun je stellen om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 26 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp?
Johan gaf zijn vriendin een nieuw horloge.
A
Johan
B
een nieuw horloge
C
zijn vriendin
D
gaf

Slide 27 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Bram schonk een glas cola voor Rik in.
A
Bram
B
voor Rik
C
in
D
een glas cola

Slide 28 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
De boekhandelaar heeft hem dat boek voor niets gegeven.
A
hem
B
De boekhandelaar
C
voor niets
D
dat boek

Slide 29 - Quiz

De bijwoordelijke bepaling

Slide 30 - Slide

Op welke vragen geeft de bijwoordelijke bepaling antwoord?

Slide 31 - Open question

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Gisteren heb ik aan Willem moeten denken.
A
Ik
B
aan Willem
C
gisteren
D
moeten denken

Slide 32 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Tijdens de pauze renden de brugklassers schreeuwend door de aula.

Slide 33 - Open question