Na de jaren 1950 was er sprake van ontzuiling van het sociale en het politieke leven.
Nieuwe politieke partijen en omroepen, zoals D’66 en Veronica, kwamen op en er
ontstond een jongerencultuur. De jeugd kreeg de beschikking over meer vrije tijd en geld
en een deel van de jongeren volgde steeds langer onderwijs. Mede onder invloed van
popmuziek uit Engeland en de Verenigde Staten ontstonden er vanaf het eind van de
jaren 1950 jongerenbewegingen, zoals de nozems. In de jaren 1960 begonnen groepen
jongeren, zoals de provo’s en de hippies, zich te verzetten tegen de
consumptiemaatschappij. Zij bespotten het gezag van oudere generaties en eisten meer
inspraak.