Hz + bz

Samengestelde zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Weet je wat een hoofdzin is?
3) Weet je wat een bijzin is?
4) Kun je het verschil aangeven tussen een hoofd- en bijzin?
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Samengestelde zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Weet je wat een hoofdzin is?
3) Weet je wat een bijzin is?
4) Kun je het verschil aangeven tussen een hoofd- en bijzin?

Slide 1 - Slide

1) Is dit een enkelvoudige of samengestelde zin?

Peter wil morgen naar De Efteling, maar Marieke wil niet mee.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 2 - Quiz

2) Wat zijn de persoonsvormen in deze zin?

Peter wil morgen naar De Efteling, maar Marieke wil niet mee.
A
wil
B
wil mee
C
wil, wil
D
wil, wil mee

Slide 3 - Quiz

3) Wat zijn de onderwerpen in deze zin?

Peter wil morgen naar De Efteling, maar Marieke wil niet mee.
A
Peter
B
De Efteling, Marieke
C
Marieke
D
Peter, Marieke

Slide 4 - Quiz

Hoofdzin
Een hoofdzin staat in een samengestelde zin. 

In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp naast elkaar. 

Er kunnen meerdere hoofdzinnen in een zin staan. 


Slide 5 - Slide

Simon kocht een nieuwe jas en zijn zus bestelde schoenen. 
pv1: kocht                          ond2: Simon
pv2: bestelde                   ond2: zijn zus

Welk woord plakt deze zinnen aan elkaar?

Hoe noem je zo'n woord?
lidwoord - werkwoord - voegwoord - bijvoeglijk naamwoord?

Slide 6 - Slide

Bijzin
Een bijzin kan in een samengestelde zin staan.

In een bijzin staan de persoonsvorm en het onderwerp uit elkaar. Er staat dus een woord of meerdere woorden tussenin. 

Er kunnen meerdere bijzinnen in een zin staan, maar er moet altijd een hoofdzin zijn. 


Slide 7 - Slide

Simon kocht een nieuwe jas, terwijl zijn zus achterin de winkel met haar vriend stond te praten.  
pv1: kocht                          ond2: Simon
pv2: stond                         ond2: zijn zus

Welk woord plakt deze zinnen aan elkaar?

Slide 8 - Slide

4) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quiz

5) Noteer de persoonsvormen.

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 10 - Open question

6) Noteer de onderwerpen.

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 11 - Open question

7) Welke combinatie van zie je hier?
afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 12 - Quiz

8) Noteer het voegwoord.

De hond blafte luid, nadat de postbode aanbelde.

Slide 13 - Open question

9) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 14 - Quiz

10) Noteer de persoonsvormen.
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 15 - Open question

11) Noteer de onderwerpen.
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 16 - Open question

12) Welke combinatie van zie je hier?
afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)
Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 17 - Quiz

13) Noteer het voegwoord.

Als de politie jou staande houdt, moet je een identificatiebewijs kunnen tonen.

Slide 18 - Open question

14) Is het een enkelvoudige of een samengestelde zin?

Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 19 - Quiz

15) Noteer de persoonsvormen.
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 20 - Open question

6) Noteer de onderwerpen.
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
(zet een komma tussen de twee woorden)

Slide 21 - Open question

7) Welke combinatie van zie je hier?
afkortingen: hoofdzin (HZ) - bijzin (BZ)
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.
A
HZ + HZ
B
HZ + BZ
C
BZ + HZ
D
BZ + BZ

Slide 22 - Quiz

8) Noteer het voegwoord.
Deze leerling heeft een stageplek gevonden, terwijl de brief pas net verzonden is naar de ouders.

Slide 23 - Open question

Samengestelde zinnen
1) Kun je een samengestelde zin herkennen?
2) Weet je wat een hoofdzin is?
3) Weet je wat een bijzin is?
4) Kun je het verschil aangeven tussen een hoofd- en bijzin?

Slide 24 - Slide

Taalverzorging (blz 58)
Opdr 1
Doe het zo:
pv1:  ...      ond1: ...      hz/bz
pv2: ...      ond2: ...      hz/bz
vw: ...

Slide 25 - Slide