Formuleren; Meer oefenen met verwijzen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Welkom bij Nederlands

Start van de les!

Bij de start van de les heb je op tafel:

- Je boek Nieuw Nederlands

- Je leesboek.

- Je laptop

- Je schrift 

- Je pen/etui

Stillezen.... 

Huiswerk nakijken

Samengestelde zinnen

Lijdend voorwerp

De dirigent is voor het optreden zijn bladmuziek vergeten.

Verwijswoorden

Meer oefenen met verwijzen

Doelstellingen:

• Je leert verwijswoorden op de goede manier gebruiken. 

Meer oefenen met verwijswoorden

Sommige verwijswoorden lijken erg op elkaar. Bijvoorbeeld:
me, mij en mijn  of;

je, jou en jouw

Je moet goed weten wanneer je wat gebruikt. Maar wanneer gebruik je welk verwijswoord?

Zo gebruik je de verwijswoorden:

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 

Vorige maand bezocht mijn familie uit Australië ons en

 ...            was echt een verassing.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

Herhaling paragraaf 3.

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Het drumstel is van Marlea's vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.

drumstel

hij

zij

het

ze

Wat zijn allemaal
bezittelijk voornaamwoorden?

1. jouw, mij, uw
2. jou, mijn, uw
3. jouw, mijn, uw
4. jou, mijn, u

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?

1. me
2. mijn
3. je
4. jouw

Wat is een bezittelijk voornaamwoord

1. Hij
2. Hem
3. Zijn
4. Is

‘Ik’ is een persoonlijk / bezittelijk voornaamwoord.

1. persoonlijk
2. bezittelijk

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?

1. Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
2. Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
3. Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
4. Plakt twee zinnen aan elkaar

Ik pak ..... telefoon

1. mijn
2. zijn
3. uw
4. hullie

U pakt ..... telefoon

1. mijn
2. zijn
3. uw
4. hullie

Aan de slag!

Maken: opdracht 1 t/m 6 (blz. 216)

klaar? 

Ga online oefenen met 'meer oefenen met verwijzen'