This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de zin: De kleine kok zou een taart gaan bakken.
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin: De kleine kok zou een taart gaan bakken
Slide 7 - Open question
Slide 8 - Slide
Wat is het onderwerp in de zin: De kleine kok zou een taart gaan bakken.
Slide 9 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp in de zin: De kleine zou een taart gaan bakken.
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Bespreken
Opdracht 3, 4, 6 en 9 blz. 118 t/m 121.
Slide 13 - Slide
Geef een voorbeeld van een werkwoord.
Slide 14 - Mind map
Woordsoorten benoemen
Let op!! Woordsoorten benoemen is iets anders dan de zin ontleden!! Bij ontleden hak je de zin in stukjes, bij woordsoorten benoemen kijk je per woord tot welke woordsoort dit woord behoort.
Slide 15 - Slide
Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord.
Slide 16 - Mind map
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 17 - Open question
Slide 18 - Slide
Benoem de voorzetsels in de zin: Zij ging tijdens de les naar het toilet.