This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Voorbereiding toetsweek 1
1HA
Slide 1 - Slide
Toetsstof grammatica
- werkwoordsvormen
- pv
- ww-rest
- zinsdelen
- ond
Toetsstof spelling
- werkwoordspelling
Toetsstof over taal
- theorie uit het boek en het antwoordblad kennen en kunnen toepassen
Toesstof lezen
- theorie uit het boek blok 1 en 2 kennen en kunnen toepassen
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Benoem het wwg. Hij is naar school gegaan
A
is
B
is gegaan
C
gegaan
D
is naar school gegaan
Slide 4 - Quiz
Benoem het wwg. Hij schijnt naar huis te zijn gelopen
A
schijnt
B
schijnt zijn gelopen
C
schijnt te zijn gelopen
D
te zijn gelopen
Slide 5 - Quiz
Benoem het wwg. Hij maakt zijn toets af in de klas.
A
maakt af
B
af
C
maakt
D
maakt zijn toets af
Slide 6 - Quiz
Benoem het onderwerp. De jongens voetballen de hele dag op het voetbaldveld.
A
de hele dag
B
voetballen
C
op het voetbalveld
D
De jongens
Slide 7 - Quiz
Benoem het onderwerp. De leerlingen uit de eerste klas van het Bravocollege hebben binnenkort toetsweek.
A
De leerlingen
B
De leerlingen uit de eerste klas
C
hebben
D
De leerlingen uit de eerste klas van het Bravocollege
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
Woordenboekvorm. Eindigt vaak op '-en', behalve 'gaan', 'slaan', 'staan', 'zijn'. Deze vorm volgt ook na de woorden 'aan het' en 'te'.
Begint vaak met 'ge-', maar niet altijd. Verandert niet als de tijd van de zin verandert. Als deze werkwoordsvorm in de zin staat, staat er ook een werkwoordsvorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden' in de zin.
Deze vorm kun je vinden door de zin van tijd te veranderen. Woorden die dan veranderen, zijn deze werkwoordsvorm.
Persoonsvorm
Heel werkwoord / Infinitief
Voltooid deelwoord
Slide 10 - Drag question
3. Lees de zin hieronder. Zet de juiste werkwoordsvorm bij het bijbehorende werkwoord.
Let op: er kunnen werkwoordsvormen overblijven.
Waarom moet jij zo lachen?
persoonsvorm (pv)
voltooid deelwoord
(vd)
hele werkwoord
(hele ww)
Slide 11 - Drag question
Vul in: Pieter is gisteren ................... (verhuizen).
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuizt
D
verhuizd
Slide 12 - Quiz
Vul in: Hij ...........(veranderen) iedere keer zijn antwoord.
A
verandert
B
veranderd
Slide 13 - Quiz
Hij ................... (besteden) gisteren zijn geld goed.
A
besteed
B
besteedt
C
besteedde
D
bestede
Slide 14 - Quiz
Benoem de 6 tekstdoelen.
Slide 15 - Open question
welke tekstsoorten horen bij de tekstdoelen.
amuserende tekst
betogende tekst
uiteenzettende tekst
beschouwende tekst
informerende tekst
activerende tekst
informeren
amuseren
uitleg geven
mening laten vormen
overhalen
overtuigen
Slide 16 - Drag question
Welke stappen neem je als je oriënterend gaat lezen?