Les 19-01-2021, paragraaf 4.2

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg 
10 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Slide

Wat bedoelen ze met de uitspraak "dood breekt geen huur"?

Slide 2 - Open question

Wat is een plicht voor huurders?
A
Het krijgen van huur
B
Het betalen van huur

Slide 3 - Quiz

Is een mondelinge afspraak over huur geldig?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Leerdoelen:
1. Ik kan uitleggen hoe je een eigen huis koopt.

HUISWERK: Opdrachten paragraaf 4.2

Slide 5 - Slide

De makelaar (1)

Slide 6 - Slide

Annelies wil een eigen huis. Haar hart gaat uit naar een
bestaand huis in een gezellige buurt, niet te ver van haar werk en dicht bij een bushalte. Ze is al bij de bank geweest.
De bank wil haar tot 210.000 euro lenen voor de aankoop van een huis.

Slide 7 - Slide

Annelies gaat samen met een makelaar op huizenjacht. De makelaar laat foto’s zien van woningen die te koop zijn (afb. 19).

Waarom laat de makelaar haar juist deze drie foto’s zien?

Slide 8 - Open question

Wat voor risico’s loopt Annelies als ze zonder hulp van
een makelaar op huizenjacht gaat?

Slide 9 - Open question

De makelaar (2)

Slide 10 - Slide

Naast het huis ligt een bouwterrein. Waarom is het
belangrijk om de bestemming van dit stuk grond te weten?

Slide 11 - Open question

Annelies hoort van een kennis dat er een huis te koop staat voor € 130.000. Het lijkt een koopje, maar ze twijfelt.

Bekijk afbeelding 20. Als ze dit huis koopt, is ze meer dan € 210.000 kwijt voor ze er kan wonen. Leg dit uit.

Slide 12 - Open question

Bijkomende kosten

Slide 13 - Slide

Annelies bekijkt een woning met een vraagprijs van
€ 205.000. Ze is enthousiast voor deze woning en ze wil
een bod uitbrengen. Op advies van de makelaar biedt ze € 195.000. In afbeelding 21 staat hoeveel zij dan in totaal zou moeten betalen voor deze woning.
Bereken het bedrag van de bijkomende kosten van deze woning.

Slide 14 - Open question

Uitwerking
€ 213.400 – € 195.000 = € 18.400

Slide 15 - Slide

Hoeveel zijn de bijkomende kosten in procenten van
de aankoopsom? Rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 16 - Open question

Uitwerking
€ 18.400 : € 195.000 × 100 = 9,4%

Slide 17 - Slide

Is het bod van Annelies € 195.000 k.k. of € 195.000 v.o.n.?
A
Kosten Koper
B
Vrij Op Naam

Slide 18 - Quiz

Het koopcontract (1)

Slide 19 - Slide

Ze wacht niet met kopen totdat ze zeker weet of ze over
voldoende geld kan beschikken. Waarom niet?

Slide 20 - Open question

Annelies spreekt met de verkoper af dat de koop niet
doorgaat als ze niet voldoende geld kan lenen. Hoe wordt
zo’n afspraak genoemd?

Slide 21 - Open question

Het koopcontract (2)

Slide 22 - Slide

De bank is bereid om Annelies € 215.000 te lenen. Dat is genoeg om alles te kunnen betalen. Bekijk afbeelding 22.

Annelies moet vóór de koop alle kosten en de koopsom aan de notaris betalen. Waarom is dat zo geregeld?

Slide 23 - Open question

De notaris controleert of de verkoper eigenaar is van het
huis. Waarom is dit belangrijk voor Annelies?

Slide 24 - Open question

Welke instelling houdt bij wie de eigenaar is van elke
woning?

Slide 25 - Open question

Aan de slag!
Wat? Opdrachten van paragraaf 4.2
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 4.3.

timer
25:00

Slide 26 - Slide

Wie betaalt de onroerendezaakbelasting (OZB)?
A
de eigenaar van een huis
B
de huurder van een huis
C
de overheid
D
de makelaar

Slide 27 - Quiz

Wat is juist?
A
Bij een huurhuis is de huurbaas de eigenaar.
B
Bij een koophuis betaal je huur.
C
Een hypotheek wordt iedere maand hoger.
D
Bij een huurhuis heb je altijd recht op huurtoeslag.

Slide 28 - Quiz