2F taalblokken grammatica 1.1 & 1.2

2F taalblokken 
grammatica 
1.1 het werkwoord
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2F taalblokken 
grammatica 
1.1 het werkwoord

Slide 1 - Slide

Zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden
Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan of gebeurt. Werkwoorden zijn doe-woorden.
Alle werkwoorden in één zin noem je samen het werkwoordelijk gezegde.

Het hoofdwerkwoord in een zin heet het zelfstandig werkwoord (zww). Dit werkwoord geeft de belangrijkste betekenis van het werkwoordelijk gezegde. De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden. 
Een zelfstandig werkwoord kan een persoonsvorm zijn, een infinitief (heel werkwoord) of een voltooid deelwoord:
Het meisje plakt haar band. (persoonsvorm)
De jongens gaan morgen na school samen wat eten. (infinitief)
Thomas heeft op tv naar de wedstrijd gekeken. (voltooid deelwoord)



Slide 2 - Slide

Een hulpwerkwoord (hww) staat nooit alleen in een zin. De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn: hebben, zijn, worden, zullen, gaan, willen, kunnen, moeten, mogen.

In een zin met één zelfstandig werkwoord kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen:
Ik heb gisteren mijn verjaardag gevierd (zww). (één hulpwerkwoord)
Nora zou wel op mijn feest hebben willen komen (zww). (drie hulpwerkwoorden)
Let op:
In een samengestelde zin staan twee werkwoordelijk gezegdes. Er zijn dan dus ook twee zelfstandige werkwoorden met eventuele hulpwerkwoorden:
Ik kan (hww) niet geloven (zww) wat hij heeft (hww) gedaan (zww)!

Slide 3 - Slide

Quiz
Geef bij de volgende zinnen aan wat het hulpwerkwoord is in de zin.

Slide 4 - Slide

Misschien wil je liever geen gewelddadige film kijken?
A
wil
B
geen
C
film
D
kijken

Slide 5 - Quiz

Niet alle ouders hebben daarvoor toestemming gegeven.
A
niet
B
hebben
C
daarvoor
D
gegeven

Slide 6 - Quiz

Liever hadden ze de film niet gezien.
A
ze
B
liever
C
gezien
D
hadden

Slide 7 - Quiz

Hulpwerkwoord (hww) of zelfstandig werkwoord (zww)? 

Geef in de volgende zinnen aan of het werkwoord een hulpwerkwoord (hww) of een zelfstandig werkwoord (zww) is. 

Slide 8 - Slide

We zijn dik ingemaakt met voetballen.
(ingemaakt)
A

Slide 9 - Quiz

Yuri kan een dubbele salto achterover maken.
(kan)
A
hww
B
zww

Slide 10 - Quiz

Chris heeft op zijn nieuwe brommer gereden.
(gereden)
A
hww
B
zww

Slide 11 - Quiz

We gaan volgende week 100 km fietsen.
(gaan)
A
hww
B
zww

Slide 12 - Quiz

Jullie gaan van grammatica hoofdstuk 1.1 maken. Let goed op! Als je het niet weet, kijk terug in de theorie naast de opdracht. 
timer
15:00

Slide 13 - Slide

te + infinitief
In een zin met meer dan één werkwoord kan een infinitief (hele werkwoord) staan:
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen.
We kunnen niet langer wachten.
Blijft iedereen vanavond eten?

Voor sommige infinitieven moet je ‘te’ zetten:
Wat zit je daar te doen?
Volgens mij probeer je me voor de gek te houden.
.





Slide 14 - Slide

‘te’ komt na:
werkwoorden als lopen, staan, zitten, liggen en hangen:
- De was hangt te drogen.
- De leerlingen liepen te klieren.

werkwoorden als vergeten, besluiten, proberen, weigeren, (niet) hoeven, beginnen, lijken, blijken, schijnen en hopen:
- Ik weiger nog langer vlees te eten.
- David begon bij de grappigste scène keihard te lachen.

Let op:
Bij scheidbare werkwoorden komt te tussen het eerste en het tweede deel van werkwoord te staan.
- Ik probeer mijn huiswerk voor het eten af te maken.
- We vergeten steeds de deur dicht te doen.


Slide 15 - Slide