Bijvoeglijknaamwoord + bijwoord

1 / 30
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog over het
bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Il porte un pull noir.
B
Il porte un pull noire.
C
Il porte un pull noirs.
D
Il porte un pull noires.

Slide 7 - Quiz

Ma soeur est ...
A
content
B
contents
C
contentes
D
contente

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord:
Jacqueline est une fille ......
A
français
B
française
C
françaises

Slide 9 - Quiz

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm op een -e eindigt, komt er voor de vrouwelijke vormen niet nog een -e bij.
Le vélo est rouge ⇢ La voiture est rouge.
A
Vrai
B
Faux

Slide 10 - Quiz

Als het bijvoeglijk naamwoord in de basisvorm op een -s eindigt, komt er voor mannelijk meervoud gewoon een extra -s bij.
Il est néerlandais ⇢ Ils sont néerlandaiss.
A
Vrai
B
Faux

Slide 11 - Quiz

Achter het zelfstandig naamwoord
Voor het zelfstandig naamwoord
grande
français
gros
sportive
mauvais
long
noir
dangereux
bon
jaloux

Slide 12 - Drag question

Slide 13 - Slide

Wat is een bijwoord?

Slide 14 - Mind map

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Waar zegt het bijwoord wat over in de volgende zinnen?
Il court vite
Elle chante très bien.
Ils sont vraiment contents.
bijwoord
werkwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Drag question

Bijwoord
Bijvoeglijk nw
bon
mal
belle
méchant
très
souvent
lent
longtemps
vrai
bien
trop
doux
mieux

Slide 20 - Drag question

Wat is het bijwoord van bon?
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 21 - Quiz

Bijwoord van seul
A
Seulment
B
Seulent
C
Seulement
D
Seule

Slide 22 - Quiz

Wat is het bijwoord?
A
mauvais
B
mal

Slide 23 - Quiz

Bijwoord

Clair -->
A
Clairment
B
Clairement

Slide 24 - Quiz

Bijwoord van:
mauvais
A
mauvaisement
B
mauvaisment
C
maul
D
mal

Slide 25 - Quiz

Bijwoord van heureux
A
Heureuxment
B
Heureusement
C
Heurment
D
Heureuxes

Slide 26 - Quiz

Maak een bijwoord van:
lent

Slide 27 - Open question

Maak een bijwoord van:
vrai

Slide 28 - Open question

Maak een bijwoord van:
joli

Slide 29 - Open question

Comment tu as trouvé le cours?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll