Cijfers / Bezittelijk voornaamwoord / Vraagwoorden

Wat gaan we vandaag doen:
 
- De cijfers oefenen
- Het bezittelijk voornaamwoord
- Vraagwoorden

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen:
 
- De cijfers oefenen
- Het bezittelijk voornaamwoord
- Vraagwoorden

Slide 1 - Slide



De cijfers oefenen

Slide 2 - Slide

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 3 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 4 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 5 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 6 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 7 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 8 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 9 - Open question

Welk getal hoor je?
Schrijf het in letters op.

Slide 10 - Open question



Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Ik geef ........... pen aan Tanja.
A
jou
B
ons
C
mijn
D
mij

Slide 13 - Quiz

Van wie is die mooie auto? Dat is .................. auto.
A
hun
B
zij
C
jij
D
hen

Slide 14 - Quiz

Jij hebt een hond. Het is ................. hond.
A
jou
B
jij
C
je
D
jouw

Slide 15 - Quiz

Ze poes heeft een wond aan haar poot. Ze heeft ............... wond schoongelikt.
A
zijn
B
jouw
C
haar
D
ons

Slide 16 - Quiz

De bal is van jullie. Het is .................... bal.
A
ons
B
jullie
C
hen
D
zij

Slide 17 - Quiz

Wij hebben een oude tafel. Het is ................. tafel.
A
wij
B
ons
C
onze
D
hen

Slide 18 - Quiz

Johan heeft een nieuwe jas. Het is zijn ................... jas.
A
jou
B
zijn
C
hem
D
mij

Slide 19 - Quiz

Heeft u ..................... paspoort gepakt?
A
uw
B
jullie
C
wij
D
onze

Slide 20 - Quiz

Carola en Ben hebben een baby gekregen. Het is ..................... baby.
A
zijn
B
haar
C
hen
D
hun

Slide 21 - Quiz



Vraagwoorden

Slide 22 - Slide

Wat?          = What?
Wie?           = Who?
Waar?        = Where?
Hoe?           = How?
Wanneer? = When?
Welke?       = Which?

Slide 23 - Slide

Schrijfoefening


Schrijf 6 zinnen met de vraagwoorden!

Slide 24 - Slide