Klaar-voor-de-examens

1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 2 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 3 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 4 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 5 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 6 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 7 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 8 - Open question

Typ het dicteewoord in op de juiste manier.

Slide 9 - Open question

Harmen (laden) zijn telefoon op dit moment op.
A
Laad
B
Laadt

Slide 10 - Quiz

De gemiddelde bezoeker (betalen) tegenwoordig meer dan 8 euro voor een parkeerticket.
A
Betaalt
B
Betaald

Slide 11 - Quiz

Gisteren (bellen) hij mij wel 5 keer achter elkaar.
A
belde
B
beldde

Slide 12 - Quiz

Mijn tante heeft afgelopen vakantie haar hele huis (schrobben).
A
Geschrobt
B
Geschrobd

Slide 13 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
sinas
B
Sinas

Slide 14 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
duits
B
Duits

Slide 15 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
zondag
B
Zondag

Slide 16 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
april
B
April

Slide 17 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
Amsterdam-noord
B
Amsterdam-Noord

Slide 18 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
de efteling
B
de Efteling

Slide 19 - Quiz

Maak van de volgende woorden één woord:
hoogte+verschil
A
hoogteverschil
B
hoogtenverschil
C
hoogte-verschil
D
hoogte verschil

Slide 20 - Quiz

Maak van de volgende woorden één woord:
kat+bak
A
kattebak
B
kattenbak
C
katten-bak
D
katten bak

Slide 21 - Quiz

Maak van de volgende woorden één woord:
reserve+wiel
A
reservewiel
B
reservenwiel
C
reserve-wiel
D
reserve wiel

Slide 22 - Quiz

Maak van de volgende woorden één woord:
garage+eigenaar
A
garageeigenaar
B
garageneigenaar
C
garage-eigenaar
D
garage eigenaar

Slide 23 - Quiz

Maak van de volgende woorden één woord:
tl+buis
A
tlbuis
B
tl-buis
C
tl buis

Slide 24 - Quiz

4
3
2
1
Zet de onderdelen van de brief in de juiste volgorde.
Betreft: bestelling niet geleverd
Zwolle, 5 november 2020
Naam + adres schrijver
Naam + adres van ontvanger

Slide 25 - Drag question