Taal, thema 2 les 2

Taal, thema 2 les 2
Je leert hoe je een voorzetsel in een zin gebruikt.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 6

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Taal, thema 2 les 2
Je leert hoe je een voorzetsel in een zin gebruikt.

Slide 1 - Slide

We maken een aantekening
Voorzetsels zijn...

Slide 2 - Slide

Voorbeeld
Tijdens een oefenpotje stond hij langs de zijlijn.

Waar stond hij? --> Langs de zijlijn.

Wanneer stond hij er? --> Tijdens een oefenpotje.

Slide 3 - Slide

Voorbeeld
Gedurende één minuut zwegen de toeschouwers rondom het veld.

Waar stonden de toeschouwers? --> 

Wanneer zwegen ze? --> 

Slide 4 - Slide

Op een tennisbaan staan spelers tegenover elkaar.

Waar staan ze?
A
Op een tennisbaan
B
Op een vliegveld
C
Op een tegenover
D
Op een draaimolen

Slide 5 - Quiz

OP EEN TENNISBAAN is het juiste antwoord.

Wat is dan het voorzetsel?
A
op
B
een
C
tennisbaan

Slide 6 - Quiz

Ze slaan de bal over het net.

Waar slaan ze de bal heen?
A
Naar de kantine
B
Over het net
C
Naar de tegenstander
D
Langs de lijn

Slide 7 - Quiz

OVER HET NET is het juiste antwoord.

Wat is dan het voorzetsel?
A
het
B
net
C
over
D
kaas

Slide 8 - Quiz

De bal moet binnen de lijnen blijven.

Waar moet de bal blijven?
A
buiten de lijnen
B
op het dak
C
langs de snelweg
D
binnen de lijnen

Slide 9 - Quiz

BINNEN DE LIJNEN is het juiste antwoord.

Wat is dan het voorzetsel?
A
binnen
B
de
C
lijnen
D
kaas

Slide 10 - Quiz

Tijdens de wedstrijd gaat het opeens hard regenen.

Wanneer gaat het hard regenen?
A
Na de wedstrijd
B
Voor de wedstrijd
C
Tijdens de wedstrijd
D
Volgende week

Slide 11 - Quiz

TIJDENS DE WEDSTRIJD is het juiste antwoord.

Wat is dan het voorzetsel?
A
kaas
B
tijdens
C
de
D
wedstrijd

Slide 12 - Quiz

Haal het voorzetsel uit deze zin:

Na de uitleg maken we de les.
(HINT: vraag wanneer?)

Slide 13 - Open question