Referentiematen en vuistregels

Domein 1: Grootheden en eenheden

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
1.2 Lengte
1.3 Gewicht
1.4 Tijd
1.5 Andere maten en voorvoegsels
1.6 Referentiematen
1.7 Vuistregels en formules
1 / 29
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Domein 1: Grootheden en eenheden

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
1.2 Lengte
1.3 Gewicht
1.4 Tijd
1.5 Andere maten en voorvoegsels
1.6 Referentiematen
1.7 Vuistregels en formules

Slide 1 - Slide

Wat is een grootheid en wat is een eenheid?
Grootheid
Eenheid
lengte
oppervlakte
seconde
kilogram
snelheid
centimeter
uur
tijd
kilometer
gewicht
hectare

Slide 2 - Drag question

90 minuten =
getal
eenheid
300 minuten =
4 weken + 4 dagen =
Sleep de getallen en eenheden naar de juiste plaats.
Let op: je gebruikt niet alles.
32
26
kwartier
uur
2,5
dagen
minuten
5
6

Slide 3 - Drag question

Hoeveel minuten duurt 4 1/2 uur?
Vul alleen een getal in.

Slide 4 - Open question

Wat zijn referentiematen?

Slide 5 - Mind map

Waar kom je referentiematen tegen?

Slide 6 - Mind map

We hebben een gedachte of een beeld als we
een bepaalde maat horen. Dit maakt het schatten van een maat gemakkelijker. 
Als je zo'n maten in je hoofd hebt zitten noem je dat 
REFERENTIEMATEN.


Referentiematen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

referentiematen

Slide 10 - Slide

referentiematen

Slide 11 - Slide

Referentiematen inhoud

Slide 12 - Slide


Nederland telt ongeveer ... miljoen inwoners.
A
2 miljoen
B
10 miljoen
C
18 miljoen
D
25 miljoen

Slide 13 - Quiz


Je wandelt ongeveer ... km/h.
A
2 km
B
5 km
C
8 km
D
10 km

Slide 14 - Quiz


Een verdieping van een gebouw in ongeveer .... hoog.
A
3 m
B
30 m
C
30 cm
D
3 cm

Slide 15 - Quiz


Een volwassen man is ongeveer .... lang.
A
15 cm
B
2000 cm
C
1,80 m
D
0,87 m

Slide 16 - Quiz


De hoogte van een deur is ongeveer ....
A
2 dm
B
2 cm
C
2 m
D
2 hm

Slide 17 - Quiz


Je fietst ongeveer ... km/h.
A
10 km
B
12 km
C
15 km
D
20 km

Slide 18 - Quiz

Hoeveel glazen melk haal je uit een pak van 1 liter?

Slide 19 - Mind map

Een suikerklontje weegt ongeveer 4 g. Hoeveel suikerklontjes zitten er ongeveer in een energydrink?
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 20 - Quiz

Een suikerklontje weegt ongeveer 4 g. Hoeveel suikerklontjes zitten er ongeveer in een banaan?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 21 - Quiz

Hoeveel minuten doe je ongeveer over de
wandeling naar Haaksbergen?
A
25
B
30
C
40
D
50

Slide 22 - Quiz

Een volwassen persoon weegt ongeveer 80kg.
Hoeveel volwassen personen
mogen tegelijk in deze lift?
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 23 - Quiz

Een maand heeft ongeveer 4 weken.
Een maand heeft ongeveer 30 dagen.

Destiny gaat voor 9 maanden naar Australië.
Hoeveel weken is dat ongeveer?
A
36
B
37
C
38
D
40

Slide 24 - Quiz

De vriendin van Destiny komt 3 maanden naar Australië om samen rond te reizen.

Hoeveel dagen is dat ongeveer
A
50
B
90
C
120
D
180

Slide 25 - Quiz


Vraag 3:

Wat is ongeveer de lengte van een bus?
A
1 decameter
B
100 meter
C
10 decameter
D
10 meter

Slide 26 - Quiz

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
1.2 Lengte
1.3 Gewicht
1.5 Tijd
1.6 Referentiematen
1.7 Vuistregels en formules
Grootheden en eenheden

Hoofdstuk 1 Nu rekenen 3e editie

Slide 27 - Slide

Vuistregel
Een vuistregel is een gemakkelijke manier om een veelvoorkomende berekening te kunnen uitvoeren.

Bijvoorbeeld:
Gezond gewicht in kg = lichaamslengte in cm - 100

Slide 28 - Slide

Formules
Een vuistregel is een nauwkeurig berekening.

Bijvoorbeeld:
Oppervlakte = lengte x breedte

Slide 29 - Slide