H.1 + H.2 Spreken en gesprekken

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Regels online les

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

Een voorbeeld van hoe het niet moet:

Heel veel vragen, veel daarvan ook gesloten, in een keer stellen.

Lesdoel


Herhaling Spreken en gesprekken H.1 + H.2
  • Je weet welke verschillende soorten vragen er zijn
  • Je weet hoe je een gebeurtenis het beste kunt beschrijven

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is een interview?
A
Een individueel gesprek over je mening
B
Een vraaggesprek tussen twee of meer personen
C
Een discussie in een groep
D
Een gesprek over je standpunt

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het doel van een interview?
A
Zoveel mogelijk informatie krijgen.
B
Een stuk kunnen schrijven over iemand.
C
In contact komen met bekende mensen.
D
Zoveel mogelijk vragen aan iemand stellen.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

.
Wie zou jij weleens willen interviewen? Wat zou je van hem/haar willen weten?

Slide 7 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.
Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Ben je daar opgegroeid?

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Wat vind je het allerleukste om te doen?

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

4 soorten vragen

  1. Gesloten vragen
  2. Open vragen 
  3. Vervolgvragen of doorvragen
  4. Controlevragen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Gesloten vragen
Vragen waar je alleen 'ja' of 'nee' op kunt antwoorden. Deze vragen beginnen met een werkwoord.
Vaak een eerste vraag.


"Lust jij pizza?"

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Open vragen
Op een open vraag kan uitgebreid antwoord gegeven worden. Een open vraag begint met een vraagwoord; wie, wat, waar, welke, waarom, wanneer en hoe.

Waarom heb jij gister pizza gehaald?
Omdat ik geen zin had om te koken.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Feit of een mening
Feit is controleerbaar
Bij welke pizzeria heb jij de pizza gehaald?

Iemands mening
Hebben ze daar lekker pizza's?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Doorvragen 
Bij een onduidelijk of een bijzonder antwoord vraag je door.

Vind je snijbonen op je pizza echt lekker? Wat maakt een snijboon op je pizza zo lekker?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Controlevraag
Het antwoord samenvatten of bevestiging zoeken.


Begrijp ik nou goed dat jij pizza met snijbonen het allerlekkerst vindt? 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Uit welke soorten vragen kan een interview bestaan?
A
Open en gesloten vragen
B
Open en doorvragen
C
Open, gesloten en doorvragen
D
Open, gesloten, door- en controle vragen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions


Wat voor soort vragen zie je hier?
Ga je mee sporten vanmiddag?
- Ja.
Lust jij spruitjes?
- Nee.
Kun je goed zwemmen?
-Ja.
A
Open vragen
B
Gesloten vragen
C
Door- of vervolgvragen
D
Rare vragen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Waarom ben je te laat?
- Omdat ik me verslapen heb.
Hoe heet je?
- Ik heet Pieter.
Wat wil je drinken?
- Ik wil graag cola.
Wat voor soort vragen zijn dit?
A
Open vragen
B
Gesloten vragen
C
Door of vervolgvragen
D
Rare vragen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

.
Jullie kennen nu het verschil tussen open en gesloten vragen!
Welk soort vragen is het meest geschikt voor interviews?
Leg uit waarom.

Slide 19 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Discussievraag
Vind je dat de vrouw in de video goed luistert?
Waarom wel of waarom niet?
Waaraan kun je dat zien?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

In hoeverre ken je nu verschillende soorten vragen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

This item has no instructions

Een gebeurtenis beschrijven
  • Je kent de de 5w+h-vragen:
    wie, wat, waar, wanneer, waarom/waardoor
    en hoe 

  • Je weet wat chronologie betekent

  • Je kent het verschil tussen objectief en subjectief

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat is een nieuwsbericht?
A
een tekst over een gebeurtenis
B
een tekst met iemands mening
C
een tekst met een instructie
D
een tekst met reclame

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van een nieuwsbericht?
A
de lezer overhalen om iets te doen of kopen
B
de lezer informeren over een gebeurtenis
C
de lezer amuseren
D
de lezer overhalen om zijn mening te veranderen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Zoekopdracht
Zoek in een online woordenboek op wat het verschil is tussen objectief en subjectief.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen 'objectief' en 'subjectief'?
A
Objectief = neutraal Subjectief = vanuit een mening
B
Objectief = vanuit een mening Subjectief = neutraal

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'chronologisch'?
A
Met flashbacks
B
In volgorde van tijd

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de 5w+h vragen?
A
wie, wat, welke, wanneer, waarom en hoe
B
wie, wat, welke, waar, waarom en hoezo
C
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe
D
wie wint welke wedstrijd en hoe?

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

In hoeverre weet je hoe je op de juiste manier een gebeurtenis beschrijft?
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll

This item has no instructions

Indeling groepjes

Slide 31 - Slide

This item has no instructions