H.1 + H.2 Spreken en gesprekken

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Regels online les

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

Een voorbeeld van hoe het niet moet:

Heel veel vragen, veel daarvan ook gesloten, in een keer stellen.

Lesdoel


Herhaling Spreken en gesprekken H.1 + H.2
- Leren vragen stellen en beantwoorden
- Kennis opdoen van soorten vragen
- Een gebeurtenis beschrijven

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wat is een interview?
A
Een vraaggesprek over je mening
B
Een vraaggesprek tussen twee of meer personen
C
Een discussie in een groep
D
Een gesprek over je standpunt

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het doel van een interview?
A
Zoveel mogelijk over iemand te weten komen.
B
Een stuk kunnen schrijven over iemand.
C
In contact komen met bekende mensen.
D
Zoveel mogelijk vragen aan iemand stellen.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

.
Wie zou jij weleens willen interviewen? Wat zou je van hem/haar willen weten?

Slide 7 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.
Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Ben je daar opgegroeid?

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Wat vind je het allerleukste om te doen?

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

4 soorten vragen

  1. Gesloten vragen
  2. Open vragen 
  3. Vervolgvragen of doorvragen
  4. Controlevragen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Gesloten vragen
Vragen waar je alleen 'ja' of 'nee' op kunt antwoorden. Deze vragen beginnen met een werkwoord.
Vaak een eerste vraag.


"Lust jij pizza?"

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Open vragen
Op een open vraag kan uitgebreid antwoord gegeven worden. Een open vraag begint met een vraagwoord; wie, wat, waar, welke, waarom, wanneer en hoe.

Welke pizza vind jij lekker?
Ik vind pizza met olijven en kaas heel lekker.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Feit of een mening
Feit is controleerbaar
Wanneer heb jij daar pizza gehaald?

Iemands mening
Hebben ze daar lekker pizza's?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Doorvragen 
Bij een onduidelijk of een bijzonder antwoord vraag je door.

Vind je snijbonen op je pizza echt lekker? Wat maakt een snijboon op je pizza zo lekker?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Controlevraag
Het antwoord samenvatten of bevestiging zoeken.


Begrijp ik nou goed dat jij pizza met snijbonen het aller lekkerst vindt? 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Uit welke soorten vragen kan een interview bestaan?
A
Open en gesloten vragen
B
Open en doorvragen
C
Open, gesloten en doorvragen
D
Open, gesloten, door- en controle vragen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions


Wat voor soort vragen zie je hier?
Ga je mee sporten vanmiddag?
- Ja.
Lust jij spruitjes?
- Nee.
Kun je goed zwemmen?
-Ja.
A
Open vragen
B
Gesloten vragen
C
Door- of vervolgvragen
D
Rare vragen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Waarom ben je te laat?
- Omdat ik me verslapen heb.
Hoe heet je?
- Ik heet Pieter.
Wat wil je drinken?
- Ik wil graag cola.
Wat voor soort vragen zijn dit?
A
Open vragen
B
Gesloten vragen
C
Door of vervolgvragen
D
Rare vragen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

.
Jullie kennen nu het verschil tussen open en gesloten vragen!
Welk soort vragen is het meest geschikt voor interviews?
Leg uit waarom.

Slide 19 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.

Slide 20 - Video

This item has no instructions

.
Vind je dat de vrouw goed luistert? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.
In hoeverre ken je nu verschillende soorten vragen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

This item has no instructions

Een gebeurtenis beschrijven
De 5w+h-vragen:
  • wie, wat, waar, wanneer, waarom (5w)
  • hoe (h)

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wat is een nieuwsbericht?
A
een tekst over een gebeurtenis
B
een tekst met iemands mening
C
een tekst met een instructie
D
een tekst met reclame

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van een nieuwsbericht?
A
overhalen om iets te doen of kopen
B
informeren over een gebeurtenis
C
amuseren
D
overhalen om je mening te veranderen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen 'objectief' en 'subjectief'?
A
Objectief = neutraal Subjectief = vanuit een mening
B
Objectief = vanuit een mening Subjectief = neutraal

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent 'chronologisch'?
A
Met flashbacks
B
In volgorde van tijd

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de 5w+h vragen?
A
wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe?
B
wie, wat, welke, waar, waarom en hoezo
C
wie, wat, welke, waarom, wanneer en hoe?
D
wie wint welke wedstrijd en hoe?

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

In hoeverre kun je nu een gebeurtenis op de juiste manier beschrijven?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

This item has no instructions