Gesprekken voeren

Les 15 spreekvaardigheid
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 15 spreekvaardigheid

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

We gaan lezen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Video

Een voorbeeld van hoe het niet moet:

Heel veel vragen, veel daarvan ook gesloten, in een keer stellen.

Slide 4 - Video

This item has no instructions


Wat  soort vragen zie je hier?
Ga je mee sporten vanmiddag?
- Ja.
Lust jij spruitjes?
- Nee.
Kun je goed zwemmen?
-Ja.
A
Open vragen
B
Gesloten vragen
C
Door- of vervolgvragen
D
Rare vragen

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Gesloten vragen
Vragen waar je alleen 'ja' of 'nee' op kunt antwoorden. Deze vragen beginnen met een werkwoord.
Vaak een eerste vraag.


"Lust jij pizza?"

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

.
Jullie kennen nu het verschil tussen open en gesloten vragen!
Welk soort vragen is het meest geschikt voor interviews?
Leg uit waarom.

Slide 7 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.

Waarom ben je te laat?
- Omdat ik me verslapen heb.
Hoe heet je?
- Ik heet Pieter.
Wat wil je drinken?
- Ik wil graag cola.
Wat voor soort vragen zijn dit?
A
Open vragen
B
Gesloten vragen
C
Door of vervolgvragen
D
Rare vragen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Open vragen
Op een open vraag kan uitgebreid antwoord gegeven worden. Een open vraag begint met een vraagwoord; wie, wat, waar, welke, waarom, wanneer en hoe.

Welke pizza vind jij lekker?
Ik vind pizza met olijven en kaas heel lekker.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

.
Wie zou jij weleens willen interviewen? Wat zou je van hem/haar willen weten?

Slide 10 - Open question

Bespreek de antwoorden met de leerlingen.
4 soorten vragen

  1. Gesloten vragen
  2. Open vragen 
  3. Vervolgvragen of doorvragen
  4. Controle vragen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Controlevraag
Het antwoord samenvatten of bevestiging zoeken.


Begrijp ik nou goed dat jij pizza met snijbonen het aller lekkerst vindt? 

Slide 12 - Slide

This item has no instructions


Wat is het doel van een interview?
A
Zoveel mogelijk over iemand te weten komen.
B
Een stuk kunnen schrijven over iemand.
C
In contact komen met bekende mensen.
D
Zoveel mogelijk vragen aan iemand stellen.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een interview?
A
Een vraaggesprek over je mening
B
Een vraaggesprek tussen twee of meer personen
C
Een discussie in een groep
D
Een gesprek over je standpunt

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Uit welke soorten vragen kan een interview bestaan?
A
Open en gesloten vragen
B
Open en doorvragen
C
Open, gesloten en doorvragen
D
Open, gesloten, door- en controle vragen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Ben je daar opgegroeid?

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Sleep naar de juiste plek!
open vraag
gesloten vraag
Wat vind je het allerleukste om te doen?

Slide 17 - Drag question

This item has no instructions


Hoe zou je jezelf beschrijven?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Doorvragen 
Bij een onduidelijk of een bijzonder antwoord vraag je door.

Vind je snijbonen op je pizza echt lekker? Wat maakt een snijboon op je pizza zo lekker?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Weet je nu welke soorten vragen er zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
- Opdracht 1 t/m 7

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Nakijken
- opdracht 5 en 6 op blz. 21 - 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Doelen

Aan het einde van de les...
... kan je benoemen wanneer iets formeel of informeel taalgebruik is.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Theorie
Formeel taalgebruik gebruik je in nette situaties.
VB: gesprek met de directeur/arts, mail naar je docent, bellen naar de tandarts.

Informeel taalgebruik gebruik je bij mensen die je veel ziet en goed kent.
VB: gesprek met je ouders/vrienden

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Een goed gesprek (blz. 62)

- vraag altijd af: wat weet de persoon tegen wie ik praat en wat begrijpt hij of zij
- kijk de ander aan, maak oogcontact
- let op de ander ( snapt hij het, luister hij wel, is hij geïnteresseerd?)
- pas taalgebruik aan
- houdt je boodschap kort en krachtig
- spreek rustig en duidelijk
- let op je non- verbale communicatie

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.
Je spreekt iemand aan met 'u'.
Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.
Je noemt diegene bij de voornaam.
Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.
Je taalgebruik is netjes.
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik

Slide 26 - Drag question

This item has no instructions

Slide 27 - Video

This item has no instructions

Wat kan beter in dit oudergesprek? 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Slide 29 - Video

This item has no instructions

Wat deden de kassameisjes goed en niet goed?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag! 
Maken opdracht 1 t/m 4 en opdracht 6
op blz. 62 en 63

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Een docent die uitleg geeft aan een klas
spontaan
voorbereid
Een discussie met je ouders
De Amerikaanse president die zijn  openbare rede houdt
Een arts die een patiënt vertelt welke ziekte hij of zij heeft

Slide 33 - Drag question

This item has no instructions

WELKOM
3 Kader
Welkom
AH1H

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

SO leesvaardigheid bespreken

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Terugblik vorige les

Sleepvragen maken

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.
Je spreekt iemand aan met 'u'.
Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.
Je noemt diegene bij de voornaam.
Je mag straattaal of jongerentaal gebruiken.
Je taalgebruik is netjes.
Formeel taalgebruik
Informeel taalgebruik

Slide 37 - Drag question

This item has no instructions

Een docent die uitleg geeft aan een klas
spontaan
voorbereid
Een discussie met je ouders
De Amerikaanse president die zijn  openbare rede houdt
Een arts die een patiënt vertelt welke ziekte hij of zij heeft

Slide 38 - Drag question

This item has no instructions

Nakijken
Opdracht 1 t/m 4 en opdracht 6
op blz. 62 en 63

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Een goed gesprek (blz. 62)

- vraag altijd af: wat weet de persoon tegen wie ik praat en wat begrijpt hij of zij
- kijk de ander aan, maak oogcontact
- let op de ander ( snapt hij het, luister hij wel, is hij geïnteresseerd?)
- pas taalgebruik aan
- houdt je boodschap kort en krachtig
- spreek rustig en duidelijk
- let op je non- verbale communicatie

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Video

This item has no instructions

Noem 3 dingen die goed gingen of 3 dingen die fout gingen in deze interviews.

Slide 42 - Open question

This item has no instructions

Open / Gesloten
Open vragen:
vragen waarmee je iemand vraagt om uitgebreider antwoord te geven: Wat vind jij van het idee? Hoe ga je dat doen?

Gesloten vragen:
vragen die alleen met ja of nee beantwoord kunnen worden.

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Suggestieve vraag
Als de vragensteller zijn eigen mening duidelijk laat blijken. 

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Stel dus open en neutrale vragen

Slide 45 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maken opdracht 7, 8 en 9 op blz. 64

Slide 46 - Slide

This item has no instructions