Naamwoordelijk gezegde & werkwoordelijk gezegde

Grammatica
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Grammatica



Lesdoel:
Je leert het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. (herhaling)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Grammatica



Lesdoel:
Je leert het verschil tussen het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde. (herhaling)

Slide 1 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.

Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  • Ik heb veel te doen.
--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen



Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 3 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Slide 5 - Slide

          Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is.

Slide 6 - Slide

Koppelwerkwoord
Eén van de werkwoorden van een naamwoordelijk gezegde  is een vorm van een koppelwerkwoord.
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 7 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

Slide 8 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
In de zon zijn de beelden prachtig.
Dus het naamwoordelijk gezegde is: 
'zijn prachtig'

Slide 9 - Slide

Tijd om te oefenen

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde.

Slide 17 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Die ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde.

Slide 18 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Leon heeft volgende week zaterdag 2 afspraken gemaakt.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde.

Slide 19 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?

Hij is een dokter.


A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 20 - Quiz

In welke zin zie je geen naamwoordelijk gezegde, maar een werkwoordelijk gezegde?
A
Alle leerlingen zijn hyperactief.
B
De docent wordt er een beetje moe van.
C
De kinderen stuiteren door de klas.
D
De docent lijkt zelf ook een beetje druk te worden.

Slide 21 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 22 - Quiz

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt zij tandarts
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Quiz

Ga zelfstandig aan de slag met de opgaven
10 zinnen persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Klaar? Afronden portal trede 13/14 of Numo.

Slide 24 - Slide