This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
SO Burgers en stoommachines
(tweede SO)
Slide 1 - Slide
Bestudeer eerst de bron. Was de tekenaar voorstander of tegenstander van vrouwenkiesrecht?
Begin je antwoord met het woord 'voorstander' of het woord 'tegenstander'. Leg daarna je antwoord uit met een bronelement.
Slide 2 - Open question
Deze vraag gaat over de democratie in Nederland.
Welke zin is juist?
A
Tussen 1813 en 1848 had koning Willem I (zie plaatje) alle macht.
B
In 1813 werd Nederland een parlementaire democratie.
C
Vanaf 1848 moest koning Willem II veel meer rekening houden met het parlement.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 3 - Quiz
Bestudeer de bron.
Welke zin is juist?
Uit de bron kun je opmaken dat de dokter en de onderwijzer:
A
tegenstanders waren van het Kinderwetje van Van Houten.
B
vonden dat alleen de kinderen op de lijst niet geschikt waren om in een fabriek te werken.
C
voorstanders waren van het Kinderwetje van Van Houten.
D
geen van de zinnen is juist.
Slide 4 - Quiz
Lees eerst de bron.
Welke zin past het beste bij de bron?
A
Thorbecke vond dat alleen protestants en katholiek onderwijs door de overheid moest worden betaald.
B
Thorbecke vond dat alleen openbaar onderwijs door de overheid moest worden betaald.
C
Thorbecke vond dat de overheid voor al het onderwijs in Nederland moest zorgen.
Slide 5 - Quiz
Deze opdracht gaat over liberalisme in de 19e eeuw. Op het plaatje zie je liberaal en Zwollenaar Thorbecke.
Kies het juiste antwoord.
A
Het liberalisme streefde naar meer vrijheid en invloed voor de koning.
B
Het liberalisme was geen politiek-maatschappelijke stroming.
C
Liberalen vonden dat burgers het parlement moesten kiezen.
D
Liberalen wilden dat het parlement niet te veel macht zou krijgen.
Slide 6 - Quiz
Deze opdracht gaat over politiek-maatschappelijke stromingen. Sleep de woorden naar de juiste plaats.
Hoorden bij de stroming die er naar streefde om bestaande toestanden te
behouden:
Hoorden bij de stroming die streefde naar vrijheid:
Hoorden bij de stroming die streefde naar gelijkheid:
Hoorden bij de stroming die uitging van het geloof:
Confessionelen
Conservatieven
Socialisten
Liberalen
Slide 7 - Drag question
Deze vraag gaat over 'industrie en samenleving'.
Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde: 1. Boeren gaan steeds meer voedsel produceren 2. Boeren investeren de winst in verdere vernieuwingen. 3. Door de hogere opbrengsten verdienen de boeren meer. 4. Tussen 1500 en 1750 verdubbelt in Groot-Brittannië de bevolking.
A
4 --> 1 --> 3 --> 2
B
4 --> 1 --> 2 --> 3
C
1 --> 4 --> 3 --> 2
D
4 --> 3 --> 1 --> 2
Slide 8 - Quiz
In de afbeelding zie je jaartallen. Het jaartal geeft aan wanneer voor het eerst een bepaald vervoersmiddel in een land in Europa is te vinden.
Om welk vervoersmiddel gaat het?
Slide 9 - Open question
Deze vraag gaat over de sociale kwestie. Welke zin of welke zinnen zijn juist?
1. In de industriële samenleving gingen burgers de armoede zien als een groot probleem. 2. In de industriële samenleving vonden burgers de armoede geen probleem. 3. In de landbouw-stedelijke samenleving gingen burgers de armoede zien als een groot probleem. 4. In de landbouw-stedelijke samenleving vonden burgers de armoede geen probleem.
A
Zin 1 en 4
B
Zin 1, 3 en 4
C
Alleen zin 1
D
Zin 1, 2, 3 en 4
Slide 10 - Quiz
Een omschrijving van een begrip: "politiek-maatschappelijke beweging die streeft naar gelijke rechten voor vrouwen." Welk begrip hoort bij bovenstaande omschrijving?
Tip: De persoon op de afbeelding speelde in deze beweging een belangrijke rol.
Slide 11 - Open question
Bekijk eerst de bron.
Welke zin past bij de bron?
A
De tekenaar was een liberaal, omdat hij voor het algemeen kiesrecht was.
B
De tekenaar was een liberaal, omdat hij voor sociale wetgeving was.
C
De tekenaar was een socialist, omdat hij tegen het algemeen kiesrecht was.
D
De tekenaar was een socialist, omdat hij voor sociale wetgeving was.
Slide 12 - Quiz
Bekijk eerst de bron.
De maker van de bron was een voorstander van het vrouwenkiesrecht. Dat kun je zien aan de man op de afbeelding, want:
A
hij draagt nette kleren.
B
geen van de genoemde antwoorden is juist.
C
hij zegt dat hij tegen het stemrecht voor vrouwen is en spreekt neerbuigend over vrouwen.
D
hij zegt dat hij voor het stemrecht voor vrouwen is en vindt dat zij veel verstand van mode hebben.
Slide 13 - Quiz
Deze vraag gaat over 'bestrijding van ziekten'.
Bekijk eerst de bron.
Welke uitspraak is juist?
A
De zuigelingensterfte is in alle periodes in Zeeland het hoogst.
B
De zuigelingensterfte nam toe tot 14,7 per 100 levendgeboren kinderen in de periode 1861–1874 in Nederland.
C
De zuigelingensterfte nam toe tot 20,4 per 100 levendgeboren kinderen in de periode 1861–1874 in Nederland.
D
Geen van de genoemde uitspraken is juist.
Slide 14 - Quiz
Deze opdracht gaat over het begin van de industriële revolutie.
Welke bewering is juist?
A
De industriële revolutie begon rond 1750 in Groot-Brittannië en verspreidde zich in de 19e eeuw naar de rest van West-Europa en de VS.
B
De industriële revolutie begon rond 1850 in Groot-Brittannië en verspreidde zich in de 20e eeuw naar de rest van West-Europa en de VS.
C
De industriële revolutie begon rond 1750 in het noorden van de Verenigde Staten en verspreidde zich in de 19e eeuw naar West-Europa.
D
De industriële revolutie begon rond 1850 in het noorden van de Verenigde Staten en verspreidde zich in de 20e eeuw naar West-Europa.
Slide 15 - Quiz
Deze opdracht gaat over de ingrijpende gevolgen van de industriële revolutie.
Bekijk de bron: een foto van de Engelse industriestad Widnes in de 19e eeuw.
Met welk gevolg van de industriële revolutie kun je de bron in verband brengen?
A
de toenemende maatschappelijke invloed van de rijke burgers, die de fabrieken financierden en bestuurden
B
de vervuiling van het milieu in de steden, onder andere door het hoge steenkoolverbruik in de industrie
C
het ontstaan van zakelijke arbeidsverhoudingen, met een grote afstand tussen werkgevers en werknemers
D
Geen van de genoemde gevolgen kun je in verband brengen met de bron.
Slide 16 - Quiz
Deze opdracht gaat over een historische bron: een politieke prent van tekenaar Albert Hahn uit 1911.
Wat kun je zeggen over de achtergrond (de ideeën en waarden) van de tekenaar van deze prent?
A
De tekenaar is een aanhanger van het feminisme; dat mannen én vrouwen dezelfde rechten krijgen, vindt hij erg belangrijk.
B
De tekenaar is een aanhanger van het kapitalisme; dat ondernemers en hun eigendommen beschermd worden, vindt hij erg belangrijk.
C
De tekenaar is een aanhanger van het liberalisme; dat de parlementaire democratie in Nederland blijft bestaan, vindt hij erg belangrijk.
D
De tekenaar is een aanhanger van het socialisme; dat de arbeiders hun strijd tegen armoede en uitbuiting winnen, vindt hij erg belangrijk.
Slide 17 - Quiz
Deze opdracht gaat over een historische bron, een aanplakbiljet uit 1984. Het is een poster die werd opgehangen in het havenstadje Blokzijl.
Welke bewering over de bron is juist?
A
De bron laat zien dat de overheid in 1894 doeltreffend optrad om cholera te voorkomen; de adviezen zijn uitstekend.
B
De bron laat zien dat de overheid in 1894 geen benul had van de oorzaken van cholera; de adviezen slaan nergens op.
C
De bron laat zien dat de overheid in 1894 pas in actie kwam nadat er cholera was uitgebroken; de adviezen kwamen te laat.
D
De bron laat zien dat de overheid in 1894 schippers de schuld gaf van de verspreiding van cholera; de adviezen zijn discriminerend.
Slide 18 - Quiz
Bij welk type kiesrecht mogen alleen mensen stemmen die een bepaald bedrag aan belasting betalen?
A
het censuskiesrecht
B
het parlementair kiesrecht
C
het vermogenskiesrecht
D
het algemeen kiesrecht
Slide 19 - Quiz
A
De confessionele stroming
B
De socialistische stroming
C
De conservatieve stroming
D
De liberale stroming
Slide 20 - Quiz
Lees eerst de bron.
Over welk onderwerp gaat de enquête van de overheid?
A
over het feminisme
B
over de sociale kwestie
C
over de vakbonden
D
over het recht op werk.
Slide 21 - Quiz
Deze vraag gaat over de komst en de uitbreiding van democratie in Nederland.
Welke bewering gaat over de bron?
A
De arbeiders maakten gebruik van het algemeen kiesrecht om het
vrouwenkiesrecht te bereiken.
B
De arbeiders vonden dat het vrouwenkiesrecht nodig was om politieke
problemen op te lossen.
C
De arbeiders vonden de oplossing van hun sociale problemen
belangrijker dan vrouwenkiesrecht.
D
De strijd voor het vrouwenkiesrecht was het belangrijkste strijdpunt
van de arbeiders.
Slide 22 - Quiz
Bekijk de bron.
Op de munt ontbreekt een deel van de naam van een koning. Welke naam hoort op deze munt te staan?
A
Willem I, Koning der Nederlanden
B
Willem II, Koning der Nederlanden
C
Willem III, Koning der Nederlanden
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 23 - Quiz
Hieronder staan enkele politieke standpunten: 1 De Bijbel moet uitgangspunt zijn bij het besturen van het land. 2 De overheid moet zorgen voor orde en veiligheid. 3 Een getrouwde vrouw moet zo veel mogelijk buitenshuis werken. 4 Het bijzonder onderwijs moet door de overheid worden betaald. 5 Individualisme en vrijheid moeten de belangrijkste uitgangspunten zijn.
Welke standpunten passen bij het liberalisme rond 1900?
A
Standpunt 2 en 5
B
Standpunt 2, 4 en 5
C
Standpunt 3 en 5
D
Standpunt 1, 2 en 4
Slide 24 - Quiz
Bekijk de bron.
Bij welke groepering hoort het vaandel?
A
confessionelen
B
feministen
C
liberalen
D
socialisten
Slide 25 - Quiz
Lees eerst de bron.
Wat is het goede antwoord?
A
Uit de bron kun je opmaken dat het in de 19e eeuw ook voordelen kon hebben om een vrouw te zijn.
B
Uit de bron kun je opmaken dat impressionisten zich beperkten tot het straat- en stadsleven en portretten.
C
Uit de bron kun je opmaken dat impressionistische schilders zelf konden bepalen wat ze schilderden.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 26 - Quiz
Deze vraag gaat over 'democratie in Nederland'. Het schema gaat over de staatsinrichting van Nederland vanaf 1848. Sleep alle blauwe woorden naar de juiste plek in het schema:
Burgers
Eerste Kamer
Tweede Kamer
Ministers
Ministerraad
Premier
Minister-president
Koning
Staatshoofd
Regeringsleider
Slide 27 - Drag question
Deze vraag gaat over 'de democratie in Nederland.
Sleep de onderstaande acht uitspraken naar de juiste kolom.
Voor 1848
Na 1848
Nederland is een constitutionele monarchie.
Het parlement heeft weinig rechten.
Het staatshoofd heeft weinig macht
Nederland heeft een parlementair stelsel.
De Tweede Kamer wordt gekozen door een steeds groter deel van het volk.
De Tweede Kamer wordt gekozen door de Provinciale Staten, die door regenten en edelen worden gekozen.
Slide 28 - Drag question
Deze vraag gaat over 'politiek en samenleving'. In de 19e eeuw onstond steeds meer emancipatie. Welke uitspraak is een voorbeeld van emancipatie?
A
Ongehuwde vrouwen uit de bourgeoisie hoefden niet meer te werken.
B
Vaders kregen wettelijke medezeggenschap over de kinderen
C
Vrouwen kregen minder kinderen doordat ze hun zwangerschap bevorderden met anticonceptiemiddelen.
D
Vrouwen mochten vanaf 1919 stemmen.
Slide 29 - Quiz
Deze vraag is alleen voor VWO. Ben je een Havo-leerling? Dan mag je je voornaam intypen als antwoord. Bekijk hiernaast de bron. Is deze (foto)bron representatief voor de westerse landen omstreek 1900? Begin met 'ja' of 'nee' en leg daarna je antwoord uit.