3KT oefenen hoofdletters en citeren

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?
1 / 26
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Weet je nog?
Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 1 - Open question

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van winkels
B
Familienamen
C
Namen van maanden
D
Namen van musea

Slide 2 - Quiz

Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
A
Namen van feestdagen
B
Namen van jaargetijden
C
Namen van personen
D
Namen van bedrijven

Slide 3 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 1 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 4 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 5 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 6 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 7 - Quiz

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Als het pijn doet geef je maar een gil

Slide 8 - Open question

Weet jij (nog) wat een citaat is?

Slide 9 - Mind map

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 10 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 11 - Open question

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Donna kwam te laat op school ze had de bus gemist

Slide 12 - Open question

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quiz

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 19 - Slide

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 20 - Slide

Directe rede is de letterlijke weergave van iemands woorden.


Toen zei ze tegen me: 'Ik wil je nooit meer zien.' (directe rede)


Zal ik je naar huis brengen?', vroeg hij verlegen. (directe rede)
 Indirecte rede worden iemands woorden niet letterlijk weergegeven.


 Toen zei ze tegen me dat ze me nooit meer wilde zien. (indirecte rede)

Hij vroeg verlegen of hij haar naar huis mocht brengen. (indirecte rede)

Slide 21 - Slide

Toen zei ze tegen me dat ze me nooit meer wilde zien.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 22 - Quiz

Zal ik je naar huis brengen?', vroeg hij verlegen.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 23 - Quiz

“Ik vind je aardig”, zei ze.
A
Directe rede
B
indirecte rede

Slide 24 - Quiz

Ze zei dat ze me aardig vond.
A
Directe rede
B
Indirecte rede

Slide 25 - Quiz

Zet de zin in directe rede: De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 26 - Open question