Je gebruikt het om te vertellen dat iets al gebeurd is. Denk bijvoorbeeld aan: je bent ergens op vakantie geweest en je vertelt tegen een vriend wat jij allemaal hebt gedaan.
Ik heb gepraat - Ik heb gekeken - Ik heb gewerkt
Slide 5 - Slide
Le passé composé
Ik hebgepraat - Ik hebgekeken - Ik hebgewerkt
De passé composé bestaat uit 2 delen
Deel 1: een vorm van het werkwoord hebben -> avoir
Deel 2: het voltooid deelwoord
Slide 6 - Slide
Hoe maken we de passé composé?
De passé composé bestaat uit 2 delen,
deel 1:
Een vorm van het werkwoord avoir
Slide 7 - Slide
Hoe maken we de passé composé?
Deel 2:
Als je de juiste vorm van het werkwoord avoir hebt,
kijk je welk werkwoord je moet gebruiken en dit vervoeg je.
Werkwoord op -er -> stam + é
ik heb gepraat - ik hebgekeken - ik heb gewerkt
praten = parler
kijken = regarder
werken = travailler
Ik heb gepraat = J'ai parlé
Ik heb gekeken = J'ai regardé
Ik heb gewerkt = J'ai travaillé
Slide 8 - Slide
Kort stappenplan
1. Kies de juiste vorm van het werkwoord avoir
2. Maak het voltooid deelwoord (stam + é)
De formule: vorm van avoir + voltooid deelwoord!
Slide 9 - Slide
Exercice
Zet het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.