28-05-2024 V3B ww's herhalen + werkblad
Telefoon in de telefoontas
Boek op tafel
Telefoon in de telefoontas
Boek op tafel
Bonjour à tous!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 22 slides, with text slides.
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Telefoon in de telefoontas
Boek op tafel
Telefoon in de telefoontas
Boek op tafel
Bonjour à tous!
Slide 1 - Slide
Le test dans la semaine des tests
Woensdag 26 juni
Chapitre 5
- Voca A + B + E + F -> p.40-41 (F-NL / NL-F)- Phrases-clés C + G -> p.42 (F-NL / NL-F)
- Grammaire D + H -> p.43
- Werkwoorden être, avoir, aller, faire (tt) -> p.166/167
- Werkwoorden op -er, -re, -ir (tt + pc) -> p.169
Slide 2 - Slide
Aujourd'hui:
- Réviser les verbes en -er/-re/-ir
- Réviser les verbes être, avoir, aller et faire
- Au travail!
Slide 3 - Slide
Werkwoorden op -er
Je
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
présent
passé composé
.....................
+
stam + ?
Hoe werkt het ookal weer?
Slide 4 - Slide
Werkwoorden op -er
Je
e
Tu
es
Il/elle/on
e
Nous
ons
Vous
ez
Ils/elles
ent
présent
passé composé
vorm van avoir
+
stam + é
vb: j'ai regardé
Hoe werkt het ookal weer?
Slide 5 - Slide
Werkwoorden op -re
Je
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
présent
passé composé
.....................
+
stam + ?
Hoe werkt het ookal weer?
Slide 6 - Slide
Werkwoorden op -re
Je
s
Tu
s
Il/elle/on
-
Nous
ons
Vous
ez
Ils/elles
ent
présent
passé composé
vorm van avoir
+
stam + u
vb: j'ai répondu
Hoe werkt het ookal weer?
Slide 7 - Slide
Werkwoorden op -ir
Je
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
présent
passé composé
.....................
+
stam + ?
Hoe werkt het ookal weer?
Slide 8 - Slide
Werkwoorden op -ir
Je
is
Tu
is
Il/elle/on
it
Nous
issons
Vous
issez
Ils/elles
issent
présent
passé composé
vorm van avoir
+
stam + i
vb: j'ai choisi
Slide 9 - Slide
Het werkwoord avoir
présent
passé composé
............
+
.............
J'
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
Slide 10 - Slide
Het werkwoord avoir
présent
passé composé
vorm van avoir
+
eu
vb: j'ai eu
(ik heb gehad)
J'
ai
Tu
as
Il/elle/on
a
Nous
avons
Vous
avez
Ils/elles
ont
Slide 11 - Slide
Het werkwoord être
présent
passé composé
............
+
.............
Je
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
Slide 12 - Slide
Het werkwoord être
présent
passé composé
vorm van avoir
+
été
vb: j'ai été
(ik ben geweest)
Je
suis
Tu
es
Il/elle/on
est
Nous
sommes
Vous
êtes
Ils/elles
sont
Slide 13 - Slide
Het werkwoord aller
présent
passé composé
............
+
.............
Je
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
Slide 14 - Slide
Het werkwoord aller
présent
passé composé
vorm van être
+
allé
vb: je suis allé
Je
vais
Tu
vas
Il/elle/on
va
Nous
allons
Vous
allez
Ils/elles
vont
Slide 15 - Slide
Het werkwoord faire
présent
passé composé
............
+
.............
Je
?
Tu
?
Il/elle/on
?
Nous
?
Vous
?
Ils/elles
?
Slide 16 - Slide
Het werkwoord faire
présent
passé composé
vorm van avoir
+
fait
vb: j'ai fait
Je
fais
Tu
fais
Il/elle/on
fait
Nous
faisons
Vous
faites
Ils/elles
font
Slide 17 - Slide
Extra: passé composé
Je kan avoir óf être als hulpwerkwoord gebruiken bij de passé composé.
Hoe weet je welke van de twee je moet gebruiken?
Wat moet je ookal weer doen als je 'être' als hulpww gebruikt?
Slide 18 - Slide
Als je être als hulpwerkwoord moet gebruiken
Als jij être als hulpwerkwoord gebruikt, komt er soms een extra -e, -s of -es achter het voltooid deelwoord. Dat ligt aan het onderwerp. Hieronder een paar voorbeelden.
Zij is gegaan (een meisje) - Elle est allée
Lisa et Lena zijn gegaan (2 meisjes) - Lisa et Lena sont allées
Tim en Tom zijn gegaan ( 2 mannen) - Tim et Tom sont allés
* Bij hulpwerkwoord avoir het gebeurt niets met het voltooid deelwoord.
Er komt geen extra -e, -s of -es.
Slide 19 - Slide
Uitzonderingen voltooid deelwoord
avoir -> ik heb gehad = j'ai eu
être -> j'ai été
faire -> j'ai fait
prendre -> j'ai pris
commencer -> ik ben begonnen = j'ai commencé
Slide 20 - Slide
Kort stappenplan
1. Kiezen tussen avoir of être (luister naar het Nederlands)
2. De juiste persoonsvorm van het hulpwerkwoord (uit het rijtje)
3. Maak het voltooid deelwoord (stam + é of stam + u of stam + i)
(Let er wel op of je te maken hebt met een uitzondering)
4. Als je être moet gebruiken, let op of het onderwerp mannelijk, vrouwelijk of in meervoud is! (gebruik schema voor e/s/es)
De formule: Altijd een hulpwerkwoord + voltooid deelwoord!
Slide 21 - Slide
Au travail!
Maak het werkblad
Klaar? -> Je kan alvast wrts lijsten maken of iets voor een ander vak doen
Chapitre 5
- Voca A + B + E + F -> p.40-41 (F-NL / NL-F)
- Phrases-clés C + G -> p.42 (F-NL / NL-F)
- Grammaire D + H -> p.43
- Werkwoorden être, avoir, aller, faire (tt) -> p.166/167
- Werkwoorden op -er, -re, -ir (tt + pc) -> p.169
