This lesson contains 13 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Telefoon in de telefoontas
Laptop blijft in de tas
Boek op tafel
Telefoon in de telefoontas
Laptop blijft in je tas
Boek op tafel
Bonjour à tous!
Slide 1 - Slide
Dinsdag 3 oktober
Wat moet je leren?
-Voca A + B F-NL / NL- F (p.50)
-Phrases-clés C F-NL / NL- F (p.52)
-Grammaire D ‘’de passé composé'' (p.53)
-Werkwoorden: avoir, être, aller (p.165)
Slide 2 - Slide
Aujourd'hui:
- Réviser le grammaire (le passé composé)
- Au travail!
Slide 3 - Slide
Le passé composé
Slide 4 - Slide
En néerlandais
Le passé composé = de voltooid tegenwoordige tijd
Je gebruikt het om te vertellen dat iets al gebeurd is. Denk bijvoorbeeld aan: je bent ergens op vakantie geweest en je vertelt tegen een vriend wat jij allemaal hebt gedaan.
Ik heb gepraat - Ik heb gekeken - Ik heb gewerkt
Slide 5 - Slide
Le passé composé
Ik hebgepraat - Ik hebgekeken - Ik hebgewerkt
De passé composé bestaat uit 2 delen
Deel 1: een vorm van het werkwoord hebben -> avoir
Deel 2: het voltooid deelwoord
Slide 6 - Slide
Bij welke werkwoorden gebruiken we de passé composé?
Werkwoorden op -er -> parler, manger, travailler
Werkwoorden op -ir -> choisir, réflechir
Werkwoorden op -re -> répondre, apprendre
Slide 7 - Slide
Hoe maken we de passé composé?
De passé composé bestaat uit 2 delen,
deel 1:
Een vorm van het werkwoord avoir
Slide 8 - Slide
Hoe maken we de passé composé?
Deel 2:
Als je de juiste vorm van het werkwoord avoir hebt,
kijk je welk werkwoord je moet gebruiken en dit vervoeg je.
Werkwoord op -er -> stam + é
ik heb gepraat - ik hebgekeken - ik heb gewerkt
praten = parler
kijken = regarder
werken = travailler
Ik heb gepraat = J'ai parlé
Ik heb gekeken = J'ai regardé
Ik heb gewerkt = J'ai travaillé
Slide 9 - Slide
Kies de goede vorm van de passé composé van het werkwoord manger Tim et Pim (manger) ______ __________
A
Tim et Pim est mangé
B
Tim et Pim sont mangé
C
Tim et Pim ont mangeé
D
Tim et Pim ont mangé
Slide 10 - Quiz
Kort stappenplan
1. Kies de juiste vorm van het werkwoord avoir
2. Maak het voltooid deelwoord (stam + é)
De formule: vorm van avoir + voltooid deelwoord!
Slide 11 - Slide
3 uitzonderingen
De passé composé van de werkwoorden être, avoir en faire kun je niet met de formule maken -> je moet ze uit je hoofd leren