5H P2 Probleemoplossende discussie

Welkom terug!
Uitleg werkwijzer Periode 2 -> Zet direct je naam erop en neem de werkwijzer iedere les mee!
- SE Spreekvaardigheid -> probleemoplossende discussie -> 2 lessen per week
- Poëzie -> 1 les per week

Deze les:
- Vorm groepjes (5 personen) -> onderwerp bedenken en mindmap discussie
- Laatste 15 minuten, toets SE Schrijfvaardigheid bespreken
- Tel je punten op, klopt het niet of heb je vragen? -> 8e uur lokaal 36

Huiswerk: Lezen HB 30 Discussie - Maken OB 30 opdr. 1, 2, 6 en twee artikelen op papier meenemen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom terug!
Uitleg werkwijzer Periode 2 -> Zet direct je naam erop en neem de werkwijzer iedere les mee!
- SE Spreekvaardigheid -> probleemoplossende discussie -> 2 lessen per week
- Poëzie -> 1 les per week

Deze les:
- Vorm groepjes (5 personen) -> onderwerp bedenken en mindmap discussie
- Laatste 15 minuten, toets SE Schrijfvaardigheid bespreken
- Tel je punten op, klopt het niet of heb je vragen? -> 8e uur lokaal 36

Huiswerk: Lezen HB 30 Discussie - Maken OB 30 opdr. 1, 2, 6 en twee artikelen op papier meenemen

Slide 1 - Slide

Referentiekader

Slide 2 - Slide

Spreekvaardigheid - probleemoplossende discussie
30. Discussie p. 124
- Vorm een groep van vijf personen
- Schrijf op/maak een mindmap wat jullie allemaal al over een discussie 
weten (Nederlands en van andere vakken)

Bespreek met elkaar en geef antwoord op de volgende drie vragen:
1. Informele discussies vinden meestal plaats zonder enige voorbereiding. Wat is het voordeel van een 
goede voorbereiding bij een formele (zakelijke) discussie?
2. De voorzitter nodigt discussianten expliciet uit om hun mening te geven. Bespreek op welke drie manieren de voorzitter dat kan doen?
3. Om ervoor te zorgen dat iedereen aan het woord komt, zal de voorzitter anderen op vriendelijke wijze soms het woord ontnemen. Bedenk twee manieren waarop dat kan.

Maak thuis  van OB 30 Discussie p.126 opdr. 1, 2, 6
Volgende week meenemen 2 artikelen (per persoon) over jullie onderwerp op papier
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Video

Oefendiscussie 
Bereid voor de volgende les (di 12 sept. 4e uur) een oefendiscussie voor over vrouwenhaat op social media (n.a.v. het filmpje) 

Kies samen een geschikt discussieonderwerp dat je doorgeeft ter goedkeuring (di 12 sept. het 4e uur) 

 Let op: je moet naar een oplossing kunnen toewerken! Jullie probleemstelling eindigt met: ... dit is een probleem, hoe lossen we dat op?

Slide 6 - Slide

Ma 18 sept. heb je...
... je boek Bint - Bordewijk mee
... je individuele keuzeboek mee
... je huiswerkopdrachten van week 36 en 37 af (zie werkwijzer)
... ook je werkwijzer en je beide Kern-boeken mee
... per persoon vier artikelen mee OP PAPIER over jullie gezamenlijk gekozen onderwerp


Slide 7 - Slide

19. Overtuigen p. 102-103
Maken: OB 19 opdr. 3, 5 t/m 7 (p.94-95)

Retorica = 'kunst van de welsprekendheid'
Standpunt -> je mening, visie, opvatting, conclusie, stelling, claim waarvan je de ander wil overtuigen
Argumenten -> uitspraken die jouw mening of standpunt ondersteunen (signaalwoorden: omdat, want, aangezien, immers)
Tegenargument -> uitspraak die laat zien dat een stelling/standpunt onjuist of minder aanvaardbaar is
Weerlegging -> hiermee ontkracht je een argument

Slide 8 - Slide

Feitelijk - waarderend
Oplossen - beslechten p. 103
Feit = controleerbaar (waar of niet waar) - objectief
Mening = waarderend, oordelend - subjectief








Constructief: meningsverschil oplossen door gericht samen te zoeken naar de beste oplossing
waarin beide partijen zich voldoende in herkennen
Beslechten: een derde partij (rechter/jury) die bepaalt wie gelijk krijgt, meningsverschil is niet opgelost

Slide 9 - Slide

20. Argumentatiestructuren (p. 104-105)
Maken: OB 20 opdr. 3, 5, 6 (p.98)

Hoe sterker je aangevoerde argument, des te sterker weet jij te overtuigen.

Stelling: Je kunt leerlingen niet verplichten tot het dragen van een schooluniform.
Probleemstelling: Leerlingen en de schoolleiding van het MLG zijn het oneens over het invoeren van het schooluniform en dat is een probleem. (Hoe lossen we dit op?)
Argument: Iedereen ziet er hetzelfde uit er is geen verschil tussen rijk en arm.
Subargument: Er wordt minder gepest omdat er geen  aanleiding is: wel/geen merkkleding.
Tegenargument: Saamhorigheid en harmonie op een school krijg je door gedragsregels op te stellen en een goede sfeer op school te creëren. 
Weerlegging: Een schooluniform maakt van een pester geen leuk, lief iemand.

Kennis is kracht: informeer je goed over het onderwerp zodat je feiten kunt beoordelen als waar/onwaar.

Slide 10 - Slide

Standpunt - argument
Hoe onderscheid je het standpunt van de argumenten? Met de want/dus-proef

(Standpunt), want (argument)
Ik stop ermee, want ik heb genoeg huiswerk gemaakt vandaag.

(Argument), dus (standpunt)
Ik heb genoeg huiswerk gemaakt vandaag, dus ik stop ermee.

Slide 11 - Slide

20. Argumentatiestructuren (p. 104-105)
Enkelvoudige argumentatie: Ik ben tegen een schooluniform want ik wil er niet hetzelfde uitzien als anderen
Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk): Ik ben tegen een schooluniform want ik wil er niet hetzelfde uitzien als anderen en die plooirokjes staan me totaal niet en dan zullen mijn ouders me vast ook minder kleedgeld gaan geven.
Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk): Ik ben tegen een schooluniform want dan moet ik zo'n plooirokje aan en die zijn vaak gemaakt van wol waar ik allergisch voor ben.  
Onderschikkende argumentatie: Ik wil geen wollen plooirokje aan want dan krijg ik overal jeuk en rode bultjes omdat ik allergisch voor wol ben en dan kan ik niet stil zitten en opletten tijdens de les en dan krijg ik de hele uitleg niet mee. 

Slide 12 - Slide

Stelling: Het MLG is de beste school van Groningen

Argument voor de stelling: Het MLG biedt vakken aan die veel andere scholen niet hebben, zoals Studium Generale en Atelier.
Subargument: Vakken als Studium Generale en Atelier bevorderen de maatschappelijke betrokkenheid van leerlingen en dat is belangrijk in het kader van de nieuwe burgerschaps-eisen.
Weerlegging van het voorargument: Het MLG kan dan wel bovengenoemde vakken aanbieden, maar het MLG heeft andere belangrijke vakken niet, zoals filosofie of Arabisch.
Argument tegen de stelling: De examenresultaten van het MLG zijn slechter dan die van vergelijkbare scholen in Groningen

Slide 13 - Slide

Weerleggen: Een heel belangrijk onderdeel van discussieren is goed luisteren en reageren op elkaar. Met een weerlegging ontkracht je een ander argument door aan te tonen dat het onjuist of onaanvaardbaar is.
Een sterke weerlegging bestaat uit vier stappen.
Stelling: Iedereen die langer dan 1 jr. in een AZC zit, moet een verblijfsvergunning krijgen.
  
1. Aankondigen: op welk argument ga je reageren? Ik wil graag reageren op het punt van de wachtlijsten.
2. Samenvatten: wat is in één zin het argument waar je precies op gaat reageren? Er wordt beweerd dat door deze maatregel er meer asielzoekers komen waardoor wachtlijsten langer worden.
3. Reageren: wat klopt er niet aan het argument? Dat klopt niet, want door deze maatregel moeten aanvragen sneller verwerkt worden. Omdat na een jaar wachten iemand automatisch een verblijfsvergunning krijgt, wil je voor die tijd weten of iemand geschikt is om hier te mogen blijven of niet. Daarom zullen alle aanvragen binnen een jaar
worden verwerkt. Nu duurt een aanvraag verwerken vaak langer dan een jaar, omdat die druk er niet achter zit.
4. Conclusie: hoe heb jij dit argument weerlegd? Dus van mensen na een jaar een verblijfsvergunning geven, worden wachtlijsten niet langer, ze worden juist korter!

Slide 14 - Slide

21. Argumentatieschema’s (p. 106-107)
Maken: OB 21 opdr. 6 , 7, 8 (p.102)
Verzwegen argument: hetgeen wat niet gezegd wordt maar wel de achterliggende reden is van een stelling/mening. 
Het verzwegen argument laat het verband (argumentatieschema) zien tussen het argument en het standpunt.

1a. Argumentatie op basis van kenmerken: Onze conciërge kan prima met pubers omgaan, hij is dus de ideale leraar.

Mmm...oké, dus wanneer je goed met pubers kunt omgaan, kun je alle vakken doceren en weet je ook hoe je die kennis op de juiste vakdidactische en pedagogische manier kunt overdragen aan leerlingen?
Je velt een oordeel op basis van één eigenschap.

1b. Argumentatie op basis van voorbeelden: Elise heeft ADHD, ze kan niet stilzitten, wiebelt met haar benen en trommelt met haar vingers.

1c. Argumentatie op basis van voor- en nadelen:  Ik wil niet blijven zitten, want dan heb ik straks nog een jaar Nederlands van Irene.

Slide 15 - Slide

21. Argumentatieschema's
Op basis van vergelijking: Als je vindt dat alcohol niet meer in de supermarkt verkocht mag worden, moet dezelfde regel ook gelden voor koffie. Ze zijn beide verslavend. 

Wat weegt hier zwaarder? De overeenkomst (verlavend) of het verschil (iedere dag koffie drinken zorgt niet voor dezelfde geld- en  gezondheidsproblemen voortvloeiend uit dagelijks alcoholgebruik)



Slide 16 - Slide

21. Argumentatieschema's
Op basis van causaliteit:  Mijn lessen zijn goed, want leerlingen halen hoge cijfers op hun toetsen. 

Oké... dus leerlingen hoeven dan niet meer zelf te leren of zou het ook kunnen zijn dat de toets te makkelijk was?

Causaal verband: Het één leidt tot het ander. 
Je toont aan wat de oorzaak is en welke gevolgen die heeft. Of je stelt een middel voor omdat het een bepaald doel bereikt.

Slide 17 - Slide

Nu jullie...
Bedenk bij onderstaande stelling drie verschillende argumenten. Ieder argument moet een ander argumentatieschema (kenmerk- voorbeeld- voordeel-causaliteit-vergelijking) volgen. 

Stelling: Wij Monti’s zouden meer betrokkenheid moeten tonen aan de wereld om ons heen


Slide 18 - Slide

Stelling: Wij Monti’s zouden meer betrokkenheid moeten tonen aan de wereld om ons heen
Enkele voorbeelden van argumentatieschema's:

… want Monti’s vinden de verbinding tussen binnen en buiten belangrijk -> Kenmerk
… want Monti’s hebben al eerder een actieweek voor een goed doel georganiseerd -> Voorbeeld
… want daar worden we zelf ook een mooier mens van -> Voordeel / causaliteit
… want wij pretenderen betrokkenheid belangrijker te vinden dan andere schooltypen ->  Vergelijking

Slide 19 - Slide

22. Drogredenen (p. 108-109)
Maken OB 8 t/m 12 (p. 106)
Drogreden -> onjuist gebruik van een argumentatieschema of een overtreding van een discussieregel







Maak de drogredenenopdracht uit je werkwijzer. Je ziet daar vijf afbeeldingen van Fokke en Sukke. Noteer voor iedere afbeelding welke drogreden er bedoeld wordt.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Een artikel filteren op nuttige informatie
Lees je artikel grondig door en:
- markeer alle kernzinnen met geel.
- markeer alle oorzaken en gevolgen met groen (en liefst een andere kleur groen).
markeer alle oplossingen met blauw.
markeer alle feiten met oranje.
markeer alle argumenten, subargumenten, tegenargumenten en weerleggingen met roze.
 Als deze argumenten bij een oorzaak, gevolg of oplossing horen, zet er in die kleur een dunne streep onder.

Pak een A3-spreekschema en noteer daarop alle gegevens en argumenten die jullie al hebben.










Slide 22 - Slide

Deadline -> inleveren eind van de les di 26 sept
Discussiemap 
Titelblad: namen, klas, probleemstelling en 3 deelonderwerpen
Inleiding: aanleiding, urgentie, feiten, bronvermelding
Ieder groepslid A4 met correcte bronvermelding APA van 4/5 artikelen
Ingevuld spreekschema (A3)


Slide 23 - Slide

8. Bronnenonderzoek (p. 68-69)
- Zoekend en kritisch lezen
- Zoektermen -> kernbegrippen – synoniemen
- Betrouwbaar -> Wikipedia – kwaliteitskranten- is de auteur deskundig?
- Informatie over dinosaurussen: Blog van hobbyist? Website van een vooraanstaande paleontoloog of de website van Naturalis?
- Commercieel belang, actueel en bijgewerkt? 
- Sneeuwbalmethode -> via hyperlinks en bibliografie (bronvermelding) vind je meer bronnen over hetzelfde onderwerp

Slide 24 - Slide

Betrouwbare bron?
https://www.webdetective.nl/checklist

Slide 25 - Slide