Nederlands 18-01-2021 4.1

Welkom
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom

Slide 1 - Slide

Terugblik op vorige week
Luistertekst 'Hersenletsel bij sporters'

Antwoordmodel staat in Teams - kanaal MHRGKB0B

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van deze les heb je:

- Kennisgemaakt met kritisch luisteren
- Kennisgemaakt met standpunten en argumentatie

Slide 3 - Slide

Als kritische lezer/luisteraar is het ook belangrijk dat je het verschil ziet/hoort tussen een feit en een mening

Slide 4 - Slide

Een avondklok vind ik een logische maatregel.

Slide 5 - Poll

mening
feit
standpunt
objectief
subjctief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren

Slide 6 - Drag question

En dan hebben we ook nog argumenten

Slide 7 - Slide

Argumenten daarmee onderbouw je een standpunt

ofwel...

je geeft een reden  waarom je iets vindt

Slide 8 - Slide

In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel bladeren van de bomen
B
Ik houd van de herfst
C
al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.

Slide 9 - Quiz

Argumentatie herkennen
Gesproken teksten:
- Introductie; spreker kondigt zijn standpunt aan en onderbouwt dit met argumenten.

Hoe herken je dit?
Signaalzinnen en signaalwoorden
Vb. ik denk, ik vind --> standpunt aankondigen
omdat, doordat, want --> argumenten om standpunt te verduidelijken

Slide 10 - Slide

Lees onderstaande alinea uit een examentekst 3F
Socioloog Martijn Lampert: 'De invoering van schooluniformen kan een stap vooruit zijn. Dan ontleen je je identiteit niet aan merkkleding, maar ben je wat je presteert. We zien dat jongeren die een bijbaantje hebben bij Albert Heijn of McDonald's, en daar een uniform moeten dragen, de hun opgelegde normen erg waarderen. Daar maken ze ook pas kennis met waarden als punctualiteit en teamspirit. Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?'

Slide 11 - Slide

In de alinea zegt Lampert: 'Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?'
Dit is ....

A
een feit
B
een mening
C
een argument

Slide 12 - Quiz

een argument
  • herken je vaak aan woorden als: want, omdat, immers.
  • geeft antwoord op de vraag: waarom vindt iemand iets?  
  • gebruik je om een ander van jouw mening te overtuigen.


EEN STANDPUNT VRAAGT OM ARGUMENTEN

Slide 13 - Slide

Standpunt

ofwel mijn mening , opinie, opvatting, stellingname,
herken je aan:
  • ik vind....
  • Volgens mij.....
  • Wat mij betreft......
  • Het lijkt mij duidelijk dat....
  • enz. 

Slide 14 - Slide

Vragen?

Slide 15 - Slide

Zelfstandig werken
Volgens planning
Taak 3 Kritisch lezen
Opdr. 5 t/m 9
(opdr. 10 is optioneel)


Taak 3 Kritisch luisteren
Opdr. 5 t/m 7
(opdr. 8 is optioneel)

Slide 16 - Slide

De BOL-opleiding verpleegkunde duurt vier jaar.
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quiz

Ik vind vier jaar wel lang voor een mbo-opleiding.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quiz

Een BOL-opleiding verpleegkunde moet in drie jaar afgerond worden.
A
standpunt
B
argument

Slide 19 - Quiz

Wat zou een argument bij dit standpunt kunnen zijn?

Slide 20 - Slide

Tot slot nog even het verschil tussen een standpunt en een stelling
In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan.  
Een stelling is altijd stellig geformuleerd.
Bijvoorbeeld: roken rondom scholen moet verboden worden.

Met een standpunt geef je je mening over die stelling.
Bijvoorbeeeld: ik vind het een goed idee als roken rondom scholen verboden wordt.

Slide 21 - Slide

Herken je nu beter het verschil tussen stelling, standpunt en argument, feiten en meningen?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz