2F Les 3 stijlkwesties: als/dan - die/dat - dit/deze - dat/wat

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

ZRGVEPL419AK

Lesdoelen

• Ken je de afspraken die horen bij de stijlkwesties:

- die/dat     - dit/deze

- dat/wat    - die/wie

• Je kunt deze regels toepassen in een opdracht

Hoe zat het ook alweer?

Deze 

Die

Dit 

Dat

de woorden

het woorden

2.deze/die=de          dit/dat=het

Verwijs je naar een de-woord of een meervoud --> deze/die

• Ik koop de krentenbol die er lekker uitziet.
• Wat veel appels, die eten we op. 

Naar een het-woord of na iets onbepaalds --> dit/dat

• Anja is een meisje dat leuk kan dansen.
• Wat een mooi uitzicht is dit. 

Op ......... kermis kom ik vaker.

de kermis

1. dit
2. deze

Wij zijn naar ........museum gegaan.

het museum

1. dat
2. die

..........vliegtuig was van mijn oom

het vliegtuig

1. dit
2. deze

3.Wat gebruik je:

Wanneer je verwijst naar een onbepaald woord als iets, niets, alles, enige:

• Dit is het enige wat ik voor je kan doen.

Wanneer je verwijst naar de hele voorafgaande zin:

• Hij had het advies veranderd, wat wij goed vonden.
  

Direct na woorden met een overtreffende trap:

• Dat is het eerste wat je morgenochtend moet doen.

Dat gebruik je:

Dat gebruik je om naar het-woorden (concrete zelfstandige naamwoorden) te verwijzen:

• het boek dat, 
• een cadeau dat, 
• beleid dat, 
• een ding dat 
• Het mooiste huis dat we gezien hebben. 

Alles ....... net gebeurt is, zou niet mogen gebeuren.

1. wat
2. dat

Het mobieltje ...... jij ziet, heb ik ook.

1. wat
2. dat
3. die

Dat is het mooiste.......ik ooit heb gezien.

1. wat
2. dat

Het enige paard.........nog op stal staat.

1. wat
2. dat

Er is niets ....... hem nog interesseert.

1. wat
2. dat

Het theezakje ....... ik net heb gebruikt.

1. dat
2. wat

Rick heeft de wedstrijd verloren, .......hij heel vervelend vindt.

1. wat
2. dat

Fietsen is het leukste....... ik kan bedenken.

1. wat
2. dat

4. Wie gebruik je:

Wie kan alleen (een of meer) personen aanduiden:

•  Dit zijn mensen bij wie ik in de klas heb gezeten.

Na voorzetsels:

• De man aan wie ik het boek gaf.

Bij een zogenoemd ingesloten antecedent (=degene):

• Wie zoet is, krijgt lekkers. Wie het laatst lacht, lacht het best.

Die gebruik je:

Die gebruik je om naar de-woorden (concrete zelfstandige naamwoorden) te verwijzen:

• de jongen die (verliefd is)
• de uitspraken die (mij raken)
• degene die (heeft gezongen)
• de chauffeur die (voor rood stopt)

Degene ...... daar loopt heet Moos.

1. die
2. wie

We komen er niet achter....... de laptop gestolen heeft.

1. die
2. wie

De vrouw ........naast haar loopt is een vriendin.

1. die
2. wie

Ik vind mensen.......op vakantie gaan maar raar.

1. die
2. wie

Weten jullie al ...... de beste kandidaat is?

1. die
2. wie

Zelfstandig werken!

Lesdoelen

• Aan het eind van deze les ken je de afspraken die horen bij de stijlkwesties: als/dan
• Ken je de afspraken die horen bij de stijlkwesties:

- die/dat     - dit/deze

- dat/wat    - die/wie

• Je kunt deze regels toepassen in een opdracht