Toetsstof herhalen hs 5 woord gramm formul spell en hs 6 bijw bep

Oefenen:
Importeren = 

Aan de man brengen = 

Zo ziek als een hond =



 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen:
Importeren = 

Aan de man brengen = 

Zo ziek als een hond =



 

Slide 1 - Slide

Oefenen:
Importeren = invoeren

Aan de man brengen = (heel vlot) verkopen

Zo ziek als een hond = doodziek



 

Slide 2 - Slide

Oefenen:
Afleidingen:
Maak bij het woord schuld drie afleidingen


Samenstellingen:
Noteer twee samenstellingen bij het woord werk.

Slide 3 - Slide

Oefenen:
Afleidingen:
Maak bij het woord schuld drie afleidingen
schuldig, onschuld, onschuldig, schuldige, beschuldig

Samenstellingen:
Noteer twee samenstellingen bij het woord werk.
huiswerk, werkwijzer, werkpak, werkbak, werkman, werkschuur, maatwerk, drukwerk,

Slide 4 - Slide

Oefenen:

De winnaar zal zijn prijzengeld doorgeven aan het goede doel.


Voor het diploma heeft Jan een cadeau gekocht voor zijn zusje.


 

Slide 5 - Slide

Oefenen:
         ow          wg             lv                    bwb            wg                       mv
De winnaar / zal / zijn prijzengeld / morgen / doorgeven / aan het goede doel.

          bwb                    wg     ow           lv                  wg               mv
Voor het diploma / heeft / Jan / een cadeau / gekocht / voor zijn zusje.


 

Slide 6 - Slide

Woordsoorten
Wat voor een hondje hebben jullie gisteren op de oude markt gekocht?
Wat voor een: 
hebben: 
op: 
oude: 
markt: 

Slide 7 - Slide

Woordsoorten
Wat voor een hondje hebben jullie gisteren op de oude markt gekocht?
Wat voor een: vr vnw
hebben: ww
op: vz
oude: bn
markt: zn
Let op!
Er zijn maar vier vragend voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor een. 
Alle andere vraagwoorden zijn bijwoorden: wanneer, waarom, hoe, enz. 

Slide 8 - Slide

Oefenen:
stellende trap              vergrotende trap                  overtreffende trap

goed 

                                                   zuurder

 weinig

Slide 9 - Slide

Oefenen:
Jan pakt meer bekers      als/dan             ik/mij


Julia kan even hard schreeuwen       als/dan             jij/jou

Slide 10 - Slide

Oefenen:
Jan pakt meer bekers      als/dan             ik/mij
Jan pakt meer bekers dan ik (pak)


Julia kan even hard schreeuwen       als/dan             jij/jou
Julia kan even hard schreeuwen als jij (kan)

Slide 11 - Slide

Oefenen:
Kies uit: infinitief (inf), persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt), persoonsvorm verleden tijd (pvvt), voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od), bijvoeglijk naamwoord (bn)
Die gekookte worteltjes lust ik niet.
Lachend at ze haar lolly.
Ik heb worteltjes gekookt.
Ik kook de worteltjes.
Ik kookte de worteltjes


Slide 12 - Slide

Oefenen:
Kies uit: infinitief (inf), persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt), persoonsvorm verleden tijd (pvvt), voltooid deelwoord (vd), onvoltooid deelwoord (od), bijvoeglijk naamwoord (bn)
Die gekookte worteltjes lust ik niet.    bn
Lachend at ze haar lolly.                       od
Ik heb worteltjes gekookt.                    vd
Ik kook de worteltjes.                            pvtt
Ik kookte de worteltjes                         pvvt


Slide 13 - Slide

Oefenen:
Vul het bijvoeglijk naamwoord in:

De (vergroten) foto
De (verbreden) autoweg
De (missen) kans


Slide 14 - Slide

Oefenen:
Vul het bijvoeglijk naamwoord in:

De vergrote foto
De verbrede autoweg
De gemiste kans


Slide 15 - Slide