Modale werkwoorden

Grammatica
Vandaag werken we met de hulpwerkwoorden (modale werkwoorden)
  • je weet wat de modale werkwoorden zijn
  • je weet wat de verschillende betekenis is;
  • je kan de modale werkwoorden toepassen.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammatica
Vandaag werken we met de hulpwerkwoorden (modale werkwoorden)
  • je weet wat de modale werkwoorden zijn
  • je weet wat de verschillende betekenis is;
  • je kan de modale werkwoorden toepassen.

Slide 1 - Slide

De modale werkwoorden 
Modale werkwoorden worden gebruikt om een gevoel uit te drukken. In een zin met een modaal werkwoord staat bijna altijd nog een ander werkwoord
Mogen
Kunnen
Willen
Moeten

Slide 2 - Slide

Mogen
  • toestemming hebben (Je mag naar de bioscoop)
  • nodig zijn; (Je mag wel oppassen dat je niet gewond raakt)
  • houden van; (Ik mag hem graag)
  • kunnen; (Je mag erop rekenen)
  • een mogelijkheid 

Slide 3 - Slide

kunnen
  • in staat zijn tot iets (Kun jij voetbal spelen?)
  • in de gelegenheid zijn (Ik kan zaterdag niet.)
  • een verzoek doen (Kunt u mij vertellen hoe laat het is?)
  • een mogelijkheid (Hij kan het toch vergeten zijn? 

Slide 4 - Slide

Willen
  • een wens (Wil jij koffie of thee? Ik wil wel een koffie.)
  •  een mogelijkheid (Het wil nog wel eens gebeuren dat de leerlingen niet luisteren.)
  • een bevel (Wil je dat niet doen!)

Slide 5 - Slide

Moeten
  • verplicht zijn (Ik moet mijn huiswerk nog maken.)
  • noodzakelijk zijn (Die plant moet veel water hebben.)
  • advies (Je moet niet zoveel gamen!)
  • willen, wensen (Moet je een kopje thee?)
  • een vermoeden (Hij moet wel heel slim zijn!)
  • onvermijdelijk zijn (Dit moest wel een keer fout gaan.) 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Vervoeging werkwoord:
kunnen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Werkbladen
Je maakt de twee werkbladen. 
Daarna bespreken we de antwoorden.
Extra oefenen?

Slide 10 - Slide