donderdag 22 april 2021

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Straatcultuur.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 50
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Straatcultuur.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

de boete
  • een straf is ddat je geld moet betalen
  • Ander woord: de bon
  • Ander woord: de bekeuring

  • Zin: Mevrouw Astrid heeft te hard gereden. Nu heeft zij een boete gekregen van de politie.

Slide 2 - Slide

afblijven
  • iets niet aanraken;
  • Het is een scheidbaar werkwoord: AFblijven;
  • Gebiedende wijs: Blijf af!

  • Zin: Ik wil dat je van mijn mobiel afblijft. Ik heb al zo vaak gezegd dat je er van af moet blijven!

Slide 3 - Slide

uitdelen
  • iets geven aan een groep mensen;
  • iets geven aan een ander persoon;
  • het is een scheidbaar werkwoord: UITdelen
  • zin: Op mijn verjaardag deel ik allemaal lekker eten uit aan de klas.

Slide 4 - Slide

opvrolijken
  • iemand blij maken;
  • Het is een scheidbaar werkwoord: OPvrolijken;
  • Een gebeurtenis, ervaring, een persoon kan jou opvrolijken.

  • Zin: Het vrolijkt mij altijd op als de leerlingen blij op school komen!
  • Zin: de clown vrolijkt de kinderen op.

Slide 5 - Slide

zuinig
  • 1: niet veel geld uitgeven;
  • 2: voorzichtig zijn met bijvoorbeeld jouw spullen
  • 3: niet te veel gebruiken, zoals water
  • Zin 1: Die man is echt zuinig. Hij koopt nooit iets in een winkel.
  • Zin 2: Je moet zuinig zijn op je mobiel. Deze mag niet kapot gaan.

Slide 6 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
zuinig
A
Ik koop altijd veel nieuwe kleding in de winkel. Dit komt omdat mijn kleding altijd snel kapot gaat.
B
Ik hoef bijna nooit nieuwe kleding te kopen. Mijn kleding blijft lang mooi.
C
Ik koop niet vaak nieuwe kleding. Dat komt omdat ik niet veel geld heb.
D
Ik heb veel kleding. Mijn moeder koopt de kleding altijd voor mij.

Slide 7 - Quiz

Waar kan je geen boete voor krijgen?
A
B
C
D

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
uitdelen
A
iets voor jezelf houden
B
iets kopen in een winkel
C
iemand aardig vinden
D
iets aan anderen geven

Slide 9 - Quiz

Wat betekent (in je eigen woorden, niet de woorden van de docent of Google gebruiken!):
opvrolijken

Slide 10 - Open question

Schrijf iets waar anderen mensen van moeten afblijven:

Slide 11 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Slide

Hij.........mij altijd......... en maakt me weer blij.

Slide 13 - Open question

Ik stopte niet op tijd voor het rode stoplicht. De politie reed achter mij en gaf mij een.........

Slide 14 - Open question

Wil je daar van............? Dat is van mij!

Slide 15 - Open question

Die mevrouw is echt.........op haar spullen. Ze doet er voorzichtig mee.

Slide 16 - Open question

Die winkel.........gratis spullen............ Ik ga er nu naartoe!

Slide 17 - Open question

Maak zinnen met de woorden. De regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: zuinig, opvrolijken, uitdelen, afblijven, de boete

Slide 18 - Open question

Grammatica
Vandaag werken we met de hulpwerkwoorden (modale werkwoorden)
  • je weet wat de modale werkwoorden zijn
  • je weet wat de verschillende betekenis is;
  • je kan de modale werkwoorden toepassen.

Slide 19 - Slide

De modale werkwoorden 
Modale werkwoorden worden gebruikt om een gevoel uit te drukken. In een zin met een modaal werkwoord staat bijna altijd nog een ander werkwoord
Mogen
Kunnen
Willen
Moeten

Slide 20 - Slide

Mogen
  • toestemming hebben (Je mag naar de bioscoop)
  • nodig zijn; (Je mag wel oppassen dat je niet gewond raakt)
  • houden van; (Ik mag hem graag)
  • kunnen; (Je mag erop rekenen)
  • een mogelijkheid 

Slide 21 - Slide

kunnen
  • in staat zijn tot iets (Kun jij voetbal spelen?)
  • in de gelegenheid zijn (Ik kan zaterdag niet.)
  • een verzoek doen (Kunt u mij vertellen hoe laat het is?)
  • een mogelijkheid (Hij kan het toch vergeten zijn? 

Slide 22 - Slide

Moeten
  • verplicht zijn (Ik moet mijn huiswerk nog maken.)
  • noodzakelijk zijn (Die plant moet veel water hebben.)
  • advies (Je moet niet zoveel gamen!)
  • willen, wensen (Moet je een kopje thee?)
  • een vermoeden (Hij moet wel heel slim zijn!)
  • onvermijdelijk zijn (Dit moest wel een keer fout gaan.) 

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Vervoeging werkwoord:
kunnen

Slide 25 - Slide

Werkbladen
Je maakt de twee werkbladen. 
Daarna bespreken we de antwoorden.

Slide 26 - Slide

Quizlet
Oefenen met de woorden van thema 20 Straatcultuur

Slide 27 - Slide

Luisteren/lezen
Je gaat een video bekijken van bejaarde mensen die straattaal leren.
Kijk eerst de hele video. Daarna de korte filmpjes en maak dan de vragen.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

0

Slide 30 - Video

Wat betekent:
Doekoe

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Video

Welke stad wordt bedoeld met Agga?
A
Den Helder
B
Den Bosch
C
Den Haag
D
Amsterdam

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Video

Wat is straattaal voor bril?

Slide 35 - Open question

Slide 36 - Video

Maak een zin met het woord:
Brakka

Slide 37 - Open question

Grammatica - herhaling
Weet je het nog?

  • Maak de zin af;
  • Welk voltooid deelwoord kan je invullen, zodat het een goede zin wordt?

Slide 38 - Slide

Zij heeft een uur........

Slide 39 - Open question

Je hebt goed.....................

Slide 40 - Open question

Hij heeft niet veel.............

Slide 41 - Open question

Ik heb je een e-mail..............

Slide 42 - Open question

Ik heb gisteren..............

Slide 43 - Open question

Grammatica
  •  Zet de woorden op de goede plek.
  • Waar komt het voltooid deelwoord?

Slide 44 - Slide

gepakt-hij-heeft-een-yoghurt-pak
A
Hij heeft gepakt een yoghurt pak.
B
Gepakt heeft hij een pak yoghurt.
C
Hij heeft een pak yoghurt gepakt.
D
Een pak yoghurt heeft gepakt hij.

Slide 45 - Quiz

hebben-samen-gepraat-wij-veel
A
Veel wij hebben samen gepraat.
B
Samen hebben wij veel gepraat.
C
Hebben gepraat wij veel samen?
D
Wij hebben samen veel gepraat.

Slide 46 - Quiz

gehoord-heb-het-nieuws-ik-goede
A
Het goede nieuws heb gehoord ik.
B
Ik heb het goede nieuws gehoord.
C
Heb ik gehoord het goede nieuws?
D
Ik het goede nieuws heb gehoord.

Slide 47 - Quiz

patat-hebben-wij-gehaald-gisteren

Slide 48 - Open question

ik-gekookt-voor-heb-familie-mijn-eten

Slide 49 - Open question

docent-gepraat-met-ik-heb-mijn

Slide 50 - Open question