Werkwoordspelling 2E tt vt vd td

Werkwoodspelling 2E
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2-4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoodspelling 2E

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
-Je weet hoe je de persoonsvorm vindt;
-Je weet wat een persoonsvorm tt en persoonsvorm vt is;
-Je weet wat een infinitief is;
-Je weet wat een voltooid deelwoord is;
-Je kunt persoonsvormen in de tt en vt correct spellen

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd (tt), schrijf je altijd met een -t, als je een t-klank hoort.

Stap 1: staat het werkwoord in de tt?
Stap 2: Ja: gebruik dan een -t


Slide 3 - Slide

Voorbeeld:
De jongen loopt naar school.
Vandaag gebeurt er iets leuks.
Anna heeft prachtige ogen.
Mijn oma bestelt altijd appeltaart met slagroom.

Het zijn allemaal werkwoorden in de tt, dus ze eindigen met een -t. Er is echter één uitzondering op deze regel.

Slide 4 - Slide

De uitzondering:
Werkwoorden waarvan de infinitief (het hele werkwoord in de tt) eindigt op -den.

In dit geval kan het werkwoord einigen op -d of -dt.

Maar hoe weet je dit? Je zou het volgende trucje kunnen gebruiken...

Slide 5 - Slide

Truc:
Vul in plaats van het werkwoord dat je moet invullen, het woord "smurfen" of "lopen" in.

Kijk maar eens hoe dit werkt:

Slide 6 - Slide

"smurfen"
Ik vind dat een slim meisje.
Ik smurf dat een slim meisje.

Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij smurft volgende week 16 jaar.

Wat gebeurt hier?

Slide 7 - Slide

"Smurfen"
Het vliegtuig landt 45 minuten eerder.
Het vliegtuig smurft 45 minuten eerder.

Die wond bloedt wel heel erg.
Die wond smurft wel heel erg.

Vind jij dat een leuke serie?
Smurf jij dat een leuke serie?

Slide 8 - Slide

Werkwoorden met een infinitief
die eindigt op -den

Slide 9 - Mind map

Noem eens een manier om de persoonsvorm(en) in een zin te vinden.

Slide 10 - Open question

Persoonsvorm
Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden:

- Verander de zin van getal. Het werkwoord dat meeverandert, is de persoonsvorm
- Verander de zin van tijd. Het werkwoord dat meeverandert, is de persoonsvorm.

Als check kun je dit trucje gebruiken (maar dit werkt niet met samengestelde zinnen:

- Maak een vraagzin. Het eerste werkwoord in de zin is de persoonsvorm.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm
Persoonsvormen kunnen in twee verschillende tijden voorkomen. 
Deze tijden hebben allebei een andere vorm. 
Je moet kunnen benoemen in welke tijd de persoonsvorm staat.

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (pv tt)
De persoonsvorm in de verleden tijd (pv vt)

Slide 12 - Slide

PV TT en PV VT
Dat is (pv tt) een leuke jongen
Volgende week ga (pv tt) ik op vakantie
De leerling leert (pv tt) de hele avond.

Hij volgde (pv vt) jou toch op Instagram?
Het meisje gaf (pv vt) haar vriendin een cadeautje.
Hij gaf (pv vt) haar een zoen.

Slide 13 - Slide

Vanochtend fietste ik in de regen naar school.
A
pv tt
B
pv vt

Slide 14 - Quiz

Iedere week maakt mijn oma loempia's.
A
pv tt
B
pv vt

Slide 15 - Quiz

De mevrouw die daar staat is heel erg lief.
A
pv tt
B
pv vt

Slide 16 - Quiz

Vorig jaar was ik op vakantie in Emmen.
A
pv tt
B
pv vt

Slide 17 - Quiz

Infinitief
Soms staan werkwoorden in de zin zonder dat erbij staat wie het doet. Ze horen niet bij het onderwerp van de zin, ze zijn niet de persoonsvorm.
Als deze werkwoorden de wij-vorm van een werkwoord hebben, noemen we ze zo:

-hele werkwoord
-infinitief

Slide 18 - Slide

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn persoonsvorm of infinitief. 

Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd) of een onvoltooid deelwoord (od).

Slide 19 - Slide

Voltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat de actie voltooid (klaar/af) is. Op de basisschool heb je waarschijnlijk geleerd dat deze werkwoordsvorm vaak begint met ge-, be- en ver-.

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 20 - Slide

Voorbeelden Volt dw.
Ik heb gelachen.
Wij hebben een mooi feestje gevierd.
Nadal heeft de wedstrijd gewonnen.
Die professor heeft dat goed bedacht.
Mijn moeder is haar trouwring verloren.


Slide 21 - Slide

Onvoltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat het nog gaande (bezig) is. Het is onvoltooid.

een OD is een infinitief + d(e)

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 22 - Slide

Voorbeelden Onvolt. dw
De spelende kinderen zijn erg lief.
De jongen kwam huilend thuis.
Al lachend fietste ik naar school.
Mijn opa ging lopend naar de supermarkt.

Slide 23 - Slide

Vragen
Er komt nu een aantal zinnen. 

Geef aan of het woord dat tussen streepjes staat, een voltooid deelwoord is of een onvoltooid deelwoord. 

Slide 24 - Slide

Een paar maanden geleden heb ik mijn teen -gebroken-.

A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 25 - Quiz

De man werd -schreeuwend- op straat gevonden.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 26 - Quiz

Mijn zusje moest -huilend- van het lachen naar de directeur.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 27 - Quiz

Gisteren heb ik een tropische fruitsalade -gemaakt-.
A
voltooid deelwoord
B
onvoltooid deelwoord

Slide 28 - Quiz

Werkwoorden in de vt

Je hebt geleerd hoe je werkwoorden in de tt spelt. Maar hoe zit dit met werkwoorden in de vt? Hiervoor zijn er meerdere manieren.


1. Maak het werkwoord langer: gebeurt-gebeurde

2. Gebruik het taxi-kofschip/sexy fokschaap/xtc koffieshop

Slide 29 - Slide

Werkwoorden in de vt

De gebruiksaanwijzing (kies het woord dat je het makkelijkst kunt onthouden):

-taxi-kofschip
-sexy fokschaap

-xtc koffieshop

Slide 30 - Slide

Gebruiksaanwijzing taxi-kofschip

Stap 1: Kijk naar de infinitief (het hele ww)

Stap 2: Haal -en van de infinitief af
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in "taxi-kofschip"?

Stap 5: Ja: dan eindigt het ww in de vt op  -te(n)
                Nee: dan eindigt het ww in de vt op  -de(n)

Stap 6: Je plakt -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm van het werkwoord

Stap 7: Gaat het om ev of mv? Bij mv: schrijf ook de n

Slide 31 - Slide

Voorbeeld:


Hij (lachen)                                     Wij (verven)
Stap 1: lachen                               Stap 1: verven
Stap 2: lach                                    Stap 2: verv
Stap 3: h                                          Stap 3: v
Stap 4: ja                                         Stap 4: nee
Stap 5: -te(n)                                 Stap 5: -de(n)
Stap 6: lach+te(n)                          Stap 6: verf+de(n)
Stap 7: Hij lachte                          Stap 7: Wij verfden

Slide 32 - Slide

Let op:

Als de stam van een zwak werkwoord in de tt eindigt op een -t of een -d, dan komt er in de vt nog een extra -t of -d bij. Kijk maar eens:

pest-pestte-pestten              bloed-bloedde-bloedden

praat-praatte-praatten         land-landde-landden

vlucht-vluchtte-vluchtten   antwoord-antwoordde-antwoordden


Als je de stappen volgt kom je hier natuurlijk ook achter, maar wel goed om rekening mee te houden 




Slide 33 - Slide

Voorbeeld
               Hij (spotten)                                   Wij (kruiden)
Stap 1: spotten                                            kruiden
Stap 2: spott                                        kruid
Stap 3: t                                                           d 
Stap 4: ja                                                         nee
Stap 5: -te(n)                                                 -de(n)
Stap 6: spot+te(n)                                       kruid+de(n)
Stap 7: Hij spotte                                         Wij kruidden

Slide 34 - Slide

Tijd om te oefenen
Kijk in je studieplanner wat je voor deze week moet maken.

-Ga eerst 10 minuten zelfstandig aan het werk
-Daarna mag je met elkaar samenwerken
timer
10:00

Slide 35 - Slide

Deze les heb je geleerd:
-Hoe je de persoonsvorm vindt;
-Wat een persoonsvorm tt en persoonsvorm vt is;
-Wat een infinitief is;
-Wat een voltooid deelwoord is;
-Wat een onvoltooid deelwoord is.

Slide 36 - Slide

Aan de slag
Kijk in je studieplanner welke opdrachten je deze week moet maken. Plan je tijd goed in.

Ga 10 minuten zelfstandig aan het werk.
timer
1:00

Slide 37 - Slide