KT2: taalverzorging H6: werkwoordspelling

Werkwoordspelling
Lastige werkwoorden op d/dt
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling
Lastige werkwoorden op d/dt

Slide 1 - Slide

Doel


Ik weet de verschillende regels die bij werkwoordspelling horen

Ik kan de regels voor werkwoordspelling toepassen in opdrachten

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
-Tegenwoordige tijd                  tt
-Verleden tijd                                vt
-Persoonsvormen                      pv
-Infinitief                                         inf
-Voltooid deelwoord                  vd
-Onvoltooid deelwoord            od

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

werkwoordspelling
Om een werkwoord goed te kunnen schrijven, moet je weten wat de stam van het werkwoord is ?

Hoe vind je de stam?

Slide 5 - Slide

werkwoordspelling
De stam van het werkwoord vind je door - en van het hele werkwoord te halen.
De stam is de ik-vorm van het werkwoord.

lopen                 - loop
sparen              - spaar
vinden              - vind




 

Slide 6 - Slide

werkwoordspelling
ik                                                    stam
jij                                                    stam + t

hij/zij/het                                   stam + t
wij/jullie                                      hele werkwoord

...........                      jij ?              stam (zonder -t dus!)

Slide 7 - Slide

Weet je het nog?
Werkwoordspelling:

tegenwoordige tijd = gebruik het werkwoord LOPEN of SMURFEN

verleden tijd = bij zwakke werkwoorden gebruik je 't ex Kofschip

Slide 8 - Slide

Voorbeeld:
De jongen loopt naar school.
Vandaag gebeurt er iets leuks.
Anna heeft prachtige ogen.
Mijn oma bestelt altijd appeltaart met slagroom.

Hier heeft de pv een stam + t

Slide 9 - Slide

De uitzondering:
Werkwoorden waarvan de infinitief (het hele werkwoord in de tt)eindigt op -den. (houden, worden etc.)

In dit geval kan het werkwoord eindigen op -d of -dt.

Maar hoe weet je dit? Je zou het volgende trucje kunnen gebruiken...

Slide 10 - Slide

Truc:
Vul in plaats van het werkwoord dat je moet invullen, het woord "smurfen" of "lopen" in.

Kijk maar eens hoe dit werkt:

Slide 11 - Slide

"smurfen" of "lopen"
Ik vind dat een slim meisje.
Ik smurf / loop dat een slim meisje.

Hij wordt volgende week 16 jaar.
Hij smurft / loopt volgende week 16 jaar.

Wat gebeurt hier?

Slide 12 - Slide

"Smurfen" of "lopen"
Het vliegtuig landt 45 minuten eerder.
Het vliegtuig smurft / loopt 45 minuten eerder.

Die wond bloedt wel heel erg.
Die wond smurft / loopt wel heel erg.

Vind jij dat een leuke serie?
Smurf / loop jij dat een leuke serie?

Slide 13 - Slide

verleden tijd

Slide 14 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
  • Sterke en zwakke werkwoorden
  • Sterke werkwoorden: je kunt de spelling horen
  • Zwakke werkwoorden: ex-kofschip

Slide 15 - Slide

Werkwoorden in de vt

Je weet nu hoe je werkwoorden in de tt spelt. Maar hoe zit dit met werkwoorden in de vt? Hiervoor zijn er meerdere manieren.


1. Maak het werkwoord langer: gebeurt-gebeurde

2. Gebruik het taxi-kofschip/sexy fokschaap

Slide 16 - Slide

Gebruiksaanwijzing taxi-kofschip

Stap 1: Kijk naar de infinitief (het hele ww)

Stap 2: Haal -en van de infinitief af
Stap 3: Kijk naar de letter waar het ww nu mee eindigt

Stap 4: Staat deze letter in "taxi-kofschip"?

Stap 5: Ja: dan eindigt het ww in de vt op een -t
                Nee: dan eindigt het ww in de vt op een -d

Slide 17 - Slide

Voorbeeld:


Stap 1: lachen                               Stap 1: verven
Stap 2: lach                                    Stap 2: verv
Stap 3: h                                          Stap 3: v
Stap 4: ja                                         Stap 4: nee
Stap 5: lachte                               Stap 5: verfde/geverfd

Slide 18 - Slide

Let op :

Als de stam van een zwak werkwoord in de tt eindigt op een -t of een -d, dan komt er in de vt nog een extra -t of -d bij. Kijk maar eens:


pest-pestte-pestten              bloed-bloedde-bloedden

praat-praatte-praatten         land-landde-landden

vlucht-vluchtte-vluchtten   antwoord-antwoordde-antwoordden




Slide 19 - Slide

Let op:

Eindigt de stam van een zwak werkwoord niet op een -t of een -d, dan krijg je in de vt een enkele -t of -d. Kijk maar eens:


lach-lachte-lachten

fiets-fietste-fietsen

luister-luisterde-luisterden

Slide 20 - Slide

Verleden tijd
Het vliegtuig (landen) ....... 45 minuten eerder.


Die wond (bloeden) ........ wel heel erg.


(Vinden) ...... jij dat een leuke serie?

Slide 21 - Slide

Antwoorden
Het vliegtuig landde 45 minuten eerder.


Die wond bloedde wel heel erg.


Vond jij dat een leuke serie?

Slide 22 - Slide

Voltooid en onvoltooid deelwoord

Slide 23 - Slide

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn natuurlijk persoonsvormen.

Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd) of een onvoltooid deelwoord (od).

Slide 24 - Slide

Voltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat iets voltooid (klaar/af) is. Je hebt waarschijnlijk geleerd dat deze werkwoordsvorm vaak begint met ge-, be- en ver-.

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 25 - Slide

Voorbeelden VD:
Ik heb gelachen.
Wij hebben een mooi feestje gevierd.
Nadal heeft de wedstrijd gewonnen.
Die professor heeft dat goed bedacht.
Mijn moeder is haar trouwring verloren.


Slide 26 - Slide

Onvoltooid deelwoord
Dit is een vorm van het werkwoord om aan te geven dat het nog gaande (bezig) is. Het is onvoltooid.

een OD is een infinitief + d(e)

Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden:

Slide 27 - Slide

Voorbeelden OD:
De spelende kinderen zijn erg lief.
De jongen kwam huilend thuis.
Al lachend fietste ik naar school.
Mijn opa ging lopend naar de supermarkt.

Slide 28 - Slide

even oefenen

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link