TA7 3.3.12 samenstelling

• Taal
• Basisschool
• Groep 6,7

doel:

Ik kan een samenstelling herkennen en ik weet welke woorden in een samenstelling zijn verborgen.

Samenstellingen

• Twee of meer woorden.
• Tweede woord belangrijkste.

Strip+tekenaar= Striptekenaar.

Een tekenaar die strips maakt.

Klim+rek= klimrek.

Een rek waarop je kunt klimmen.

Langslaper= lang+slaper.

Iemand die lang slaapt.

Voordeur=voor+deur.

Deur die aan de voorkant zit.

Sleep de woorden naar elkaar om een samenstelling te maken

bal

riem

kunst

hal

hand

broek

schilder

sport

Welk woord zit in de samenstelling verstopt?

rolstoel

1. rollen
2. rouleren
3. stoeien
4. koprollen

Met welk woord kun je drie goede samenstellingen maken?

_____dutje

maandag_____

_____pauze

1. fluit
2. middag
3. letter
4. glas

Bedenk een samenstelling met het woord

lees

Welk woord zit in de samenstelling verstopt?

zwembad

1. zwemmen
2. water
3. vlinderslag
4. waterbed

Welk woord zit in de samenstelling verstopt?

fluitketel

1. kietelen
2. kegel
3. fluiten
4. fluisteren

Welk samenstelling past bij dit plaatje?

1. broodmes
2. schoenenhak
3. handvat
4. metaalsplinter

Welk samenstelling past bij dit plaatje?

1. kinderschommel
2. grasmat
3. speeltuin
4. traptrede

Welk samenstelling past bij dit plaatje?

1. spaarpot
2. hoofdhaar
3. nijlpaard
4. ogenblik

Bedenk een samenstelling met het woord

zwem

Met welk woord kun je drie goede samenstellingen maken?

sport_____

hand_____

_____veter

1. dak
2. doek
3. lamp
4. schoen

Wat zijn de 2 samenstellingen in de zin:
Luuk koopt een feestneus in de fopwinkel.

2

Wat zijn de 2 samenstellingen in de zin:
Die gouden armband is peperduur.

2

Wat betekent de samenstelling in de zin:
Schaken in een denksport.

denksport.

1. Een sport waarbij je moet na denken.
2. Een sport waarbij je moet schaken.

Wat betekent de samenstelling in de zin:
Bij korfbal heb je altijd een tegenspeler.

tegenspeler.

1. Een speler waar je mee speelt.
2. Een speler waar je tegen speelt.

Welke samenstelling hoort erbij?
Sport waarbij je vecht.

GOED GEOEFEND!!!!

aan het werk

TAAL

Thema 3, week 1,  les 2

Maken: opgave 2 en 3

Daarna 2x plussen