Kapitel 3 - wederkerend ww + naamvallen H3/V3

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wederkerende werkwoorden
                      Duits

Slide 1 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Wat is een wederkerend werkwoord?

Voorbeelden in het Nederlands?

Slide 2 - Slide

Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord,
zoals ‚zich‘ in het Nederlands.

Voorbeelden:
zich vergissen > ik vergis me
zich verheugen > hij verheugt zich

Slide 3 - Slide

Wederkerende werkwoorden
'zich' wordt in het Duits:  sich
en past zich aan de persoon aan


sich freuen > er freut sich

Slide 4 - Slide

Wederkerende werkwoorden
Om de wederkerende werkwoorden te kunnen gebruiken,
moet je
 een werkwoord kunnen vervoegen.

Hoe ging dat ook alweer?

Slide 5 - Slide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Een werkwoord vervoegen:

                                  stam + (fe) E – ST – T – EN – T – EN

stam
= hele werkwoord (= infinitief) minus -en/-n


Slide 6 - Slide

Een werkwoord in de o.t.t. vervoegen
Voorbeeld: kaufen (= kopen)

Ich              kauf                        wir          kauf en
du               kauf st                      ihr            kauf t
er/sie/es  kauf                       sie/Sie    kauf en  

Slide 7 - Slide

Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich              beeil e  mich                      ik haast me
du               beeil st dich                       jij haast je
er/sie/es  beeil   sich                       hij/zij/het haast zich     wir               beeil en uns                      wij haasten ons
ihr                beeil   euch                     jullie haasten je
sie/Sie       beeil en sich                      zij haasten zich/                                                                          u haast zich

Slide 8 - Slide

Probiere es nun selbst aus ...

Slide 9 - Slide

Vervoeg: 'sich freuen' (= zich verheugen)
in de 'ich'-vorm

Slide 10 - Open question

Vervoeg 'sich leisten' (= zich veroorloven)
in de 'er'-vorm

Slide 11 - Open question

Vervoeg 'sich wehren' (= zich weren)
in de 'ihr'-vorm

Slide 12 - Open question

Vervoeg 'sich benehmen'(= zich gedragen)
in de 'wir'-vorm

Slide 13 - Open question

Vervoeg 'sich gewöhnen' (= wennen)
in de 'Sie'-vorm

Slide 14 - Open question

Wederkerend werkwoord + lijdend vw.
Ich ziehe mich an        (=    ik kleed mij aan)
Maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt:                
                                            Ich ziehe mir das Kleid an

das Kleid = lijdend voorwerp > 4e naamval
In zo‘n geval veranderen alleen de vorm bij:       
ich  >  mir                                                                                                  
du   >  dir

Slide 15 - Slide

 zelf rijtjes opschrijven
sich beeilen

sich anziehen (LET OP: ich ziehe mich an)
ich / du / er sie es/ wir / ihr /Sie sie

Slide 16 - Slide