This lesson contains 51 slides, with text slides and 3 videos.
Items in this lesson
uitleg werkwoorspelling
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Video
oefenen werkwoorspelling
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
werkwoordspelling nakijken
Slide 6 - Slide
boek blz. 224 opdr. 1
Slide 7 - Slide
ik-vorm = werkwoord -en
oefen
gooi
word
ik-vorm is werkwoord -en + extra klinker
praat
leen
stuur
ik-vorm is werkwoord -en en - medeklinker
bel
verzin
pak
Slide 8 - Slide
ik-vorm is werkwoord - en, laatste letter v wordt f
schrijf
proef
durf
ik-vorm is werkwoord - en, laatste letter z wordt s
verhuis
bewijs
reis
Slide 9 - Slide
boek blz. 225 opdr. 2
Slide 10 - Slide
tekenen
ik teken
teken jij?
jij tekent
hij/zij tekent
wij tekenen
jullie tekenen
zij tekenen
Slide 11 - Slide
antwoorden
ik antwoord
antwoord jij?
jij antwoordt
hij/zij antwoordt
wij antwoorden
jullie antwoorden
zij antwoorden
Slide 12 - Slide
hoesten
ik hoest
hoest jij?
jij hoest
hij/zij hoest
wij hoesten
jullie hoesten
zij hoesten
Slide 13 - Slide
boek blz. 225 opdr. 3
Slide 14 - Slide
huil
was
print
niest
verft
genieten
geloven
rijden
Slide 15 - Slide
boek blz. 225 opdr. 4
Slide 16 - Slide
vinden
maken
speel
vertel
krijgt
leert
hoeft
wordt
verbetert
beleeft
verliest
Slide 17 - Slide
bewijs
zit
raakt
slaapt
houdt
geeft
ontmoet
Slide 18 - Slide
zwakke en sterke werkwoorden
Slide 19 - Slide
boek blz. 226 opdr. 1
Slide 20 - Slide
sterk
sterk
zwak
zwak
sterk
zwak
Slide 21 - Slide
boek blz. 226 opdr. 2
Slide 22 - Slide
hoopte
kocht
liep
koos
niesde (nieste mag ook)
vroor
at
wist
vreette
Slide 23 - Slide
boek blz. 227 opdr. 3
Slide 24 - Slide
zwak
sterk
sterk
sterk
zwak
sterk
sterk
sterk
zwak
Slide 25 - Slide
boek blz. 227 opdr. 4
Slide 26 - Slide
wij slaan wij sloegen
wij slagen wij slaagden
wij slapen wij sliepen
wij slepen wij sleepten
wij slopen wij sloopten
wij sluipen wij slopen
Slide 27 - Slide
boek blz. 227 opdr. 5
Slide 28 - Slide
verfde
zwak
dacht
sterk
stond
sterk
Slide 29 - Slide
boek blz. 228 opdr. 1
Slide 30 - Slide
ik-vorm ik-vorm + te
lachen lach lachte
dansen dans danste
sporten sport sportte
hoesten hoest hoestte
koken kook kookte
raken raak raakte
vissen vis viste
stoppen stop stopte
Slide 31 - Slide
ik-vorm ik-vorm + de
voeren voer voerde
gooien gooi gooide
redden red redde
melden meld meldde
lenen leen leende
leren leer leerde
Slide 32 - Slide
ik-vorm ik-vorm + de
bellen bel belde
kennen ken kende
verven verf verfde
durven durf durfde
reizen reis reisde
verhuizen verhuis verhuisde
Slide 33 - Slide
boek blz. 228 opdr. 2
Slide 34 - Slide
1 bewaren – bewaarde – bewaarden
2 bakken – bakte – bakten
3 stampen – stampte – stampten
4 vertellen – vertelde – vertelden
5 raden – raadde – raadden
6 blaffen – blafte – blaften
7 glanzen – glansde – glansden
8 printen – printte – printten
9 remmen – remde – remden
Slide 35 - Slide
boek blz. 229 opdr. 3
Slide 36 - Slide
1 De voetballer schopte tegen de bal.
2 De breakdancer maakte de mooiste moves.
3 De roeier roeide zo hard hij kon.
4 De hardloper sprintte over de baan.
5 De volleyballer mepte de bal over het net.
6 De verspringer landde zo ver mogelijk.
7 De kitesurfer zweefde over het water.
8 De darter probeerde een hoge score te gooien.
Slide 37 - Slide
boek blz. 229 opdr. 4
Slide 38 - Slide
1 Ik bezorgde folders in mijn woonplaats.
2 Ik paste op de kinderen van de buren.
3 Ik waste auto’s van mensen uit de buurt.
4 Ik werkte op zaterdag bij een kinderboerderij.
5 Ik maakte stallen schoon op een manege.
6 Ik speelde mee in een aantal reclamefilmpjes.1
Slide 39 - Slide
boek blz. 229 opdr. 5
Slide 40 - Slide
1 De wond bloedde gelukkig maar een beetje.
2 Ik veranderde mijn wachtwoord.
3 De kappers knipten het haar van hun klanten.
4 Mijn vrienden wilden gezonder gaan eten.
5 Hij aaide het schaap bij het hek.
6 De katten vluchtten voor de hond.
7 De sporters reisden de hele wereld over.
8 Jij geloofde dat verhaal toch niet?
Slide 41 - Slide
boek blz. 230 opdr. 1
Slide 42 - Slide
werkwoord pv tt pv vt
slapen ik slaap wij slapen ik sliep wij sliepen
weten ik weet wij weten ik wist wij wisten
zitten ik zit wij zitten ik zat wij zaten
bijten ik bijt wij bijten ik beet wij beten
doen ik doe wij doen ik deed wij deden
helpen ik help wij helpen ik hielp wij hielpen
gaan ik ga wij gaan ik ging wij gingen1
Slide 43 - Slide
boek blz. 230 opdr. 2
Slide 44 - Slide
Afbeelding 1: boot (of: zeilboot)
Afbeelding 2: hond
Afbeelding 3: oog
2
(zeil)boot: besloot, floot, schoot
hond: stond, verzond, vond
oog: boog, loog, vloog
1
Slide 45 - Slide
boek blz. 231 opdr. 3
Slide 46 - Slide
1 Sara rijdt vandaag naar Haarlem.
Sara reed gisteren naar Haarlem.
2 Jim vindt het nu goed .
Jim vond het vorige keer goed.
3 Raja houdt tegenwoordig van uitslapen.
Raja hield vroeger van uitslapen.
4 Arif wordt volgende week 13 jaar.
Arif werd vorige week 13 jaar.
Slide 47 - Slide
boek blz. 231 opdr. 4
Slide 48 - Slide
25 jaar Pokémon [1] In 2021 bestond Pokémon 25 jaar. In 1996 verkocht Nintendo de eerste game. Je speelde die game op de Game Boy, een populaire spelcomputer uit die tijd. In 25 jaar werden 368 miljoen Pokémon-games verkocht over de hele wereld. [2] Na de games volgden verzamelkaarten, een tv-serie, films en een app waarmee je in je eigen buurt Pokémon kon vangen.
Slide 49 - Slide
[3] De Japanners Tajiri en Sugimori werkten al jaren voor Nintendo. Zij verzonnen een nieuwe game, waarin je monsters moest verzamelen. Het idee kwam van Tajiri. Hij ving als kind graag insecten. Tajiri en Sugimori bedachten de naam Pocket Monsters (monsters voor in je broekzak). De afkorting bleef hangen: Pokémon. [4] In 2021 bestonden er 898 verschillende soorten Pokémon. De bekendste: Pikachu. Zal Pokémon nóg 25 jaar populair blijven?